Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
5..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft DSW Zorgverzekeraar U.A. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De vordering betreft de betaling van een achterstallige zorgpremie van € 384,66, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij DSW en is verplicht om premie te betalen, maar heeft deze verplichting niet nagekomen voor de periodes maart 2018 en juni 2019. DSW heeft de gedaagde opgeroepen tot betaling, maar de gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat hij al betalingen heeft gedaan die niet goed zijn verwerkt door DSW.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het bestaan van de zorgverzekeringsovereenkomst niet in geschil is en dat de gedaagde inderdaad verplicht is om premie te betalen. De rechter heeft de argumenten van de gedaagde beoordeeld, waaronder de stelling dat de premie voor juni 2019 al aan het CAK is voldaan. DSW heeft echter aangetoond dat de gedaagde pas met ingang van juli 2019 bij het CAK is aangemeld, waardoor de vordering tot betaling van de hoofdsom is toegewezen. Daarnaast is de gevorderde wettelijke rente toegewezen, omdat hiertegen geen verweer is gevoerd.
Verder heeft DSW aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, welke ook zijn toegewezen. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter S.H. Poiesz op 21 augustus 2020.