ECLI:NL:RBROT:2020:7242

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
8309228 HA VERZ
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens alcoholgebruik en wangedrag op de werkvloer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerster] over een ontslag op staande voet. [Verzoeker], die sinds 11 mei 2011 als montagemedewerker bij [verweerster] in dienst was, meldde zich op 7 mei 2018 ziek. Op 4 december 2019 werd hij op non-actief gesteld na meldingen van alcoholgebruik en wangedrag op de werkvloer. [Verzoeker] ontkende alcoholgebruik en stelde dat zijn gedrag verband hield met zijn ziekte. De werkgever, [verweerster], voerde aan dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was vanwege de dringende reden van alcoholgebruik onder werktijd en het veroorzaken van gevaarlijke situaties. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat de gedragingen van [verzoeker] niet ontkend werden en er geen opzegverbod van toepassing was. De rechter wees de vorderingen van [verzoeker] af, inclusief de verzoeken om vernietiging van het ontslag en betaling van achterstallig salaris.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8309228 HA VERZ 20-16
uitspraak: 31 juli 2020

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S. van der Giesen,
tegen

[verweerster] ,

gevestigd te [vestigingsplaats verweerster] ,
verweerster,
vertegenwoordigd door [naam directeur verweerster] .
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoeker] en [verweerster] .

Het verloop van de procedure

Vanwege de ingestelde coronamaatregelen heeft een tweede schriftelijke ronde plaatsgevonden. Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 6 februari 2020;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • het aanvullende verzoekschrift, met bijlagen;
  • het aanvullende verweerschrift, met als bijlage het eerder ingediende verweerschrift.

De feiten

1.1
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 11 mei 2011 in dienst getreden bij [verweerster] als montagemedewerker, laatstelijk tegen een salaris van € 2.715,- bruto per maand exclusief vakantiegeld.
1.2
Op 7 mei 2018 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. Per brief van 9 mei 2018 heeft de voorganger van [verweerster] de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens werkweigering. [verzoeker] heeft zijn werkgever vervolgens in rechte betrokken. Bij beschikking van 11 januari 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de vordering van [verzoeker] het gegeven ontslag te vernietigen afgewezen nu er volgens partijen geen sprake meer was van een ontslag op staande voet. De loonvordering van [verzoeker] over de periode vanaf 7 mei 2018 is ook afgewezen. Het tegenverzoek van [verweerster] de arbeidsovereenkomst te ontbinden wordt eveneens afgewezen daar er vanwege de ziekte van [verzoeker] een opzegverbod geldt.
1.3
[verzoeker] is in 2019 via re-integratie weer gedeeltelijk aan het werk gegaan.
1.4
Per brief van 23 augustus 2019 deelt [verweerster] [verzoeker] mede dat geconstateerd is dat
[verzoeker] geregeld zonder overleg te vroeg van de werkplaats vertrekt. Bij het niet doorgeven van afwijkende werktijden zullen consequenties voor [verzoeker] volgen.
1.5
Per brief van 8 november 2019 deelt [verweerster] [verzoeker] het volgende – voor zover relevant – mede:
“Sinds je terug bent gekomen in het arbeidsproces kom je regelmatig de afspraken niet na.
Op talloze momenten ben je zonder enig bericht afwezig, kom je later aan en ga je vroeger weg dan overeengekomen.
[…]
Ondanks meerdere verzoeken van jouw leidinggevenden om je persoonlijk, mondeling af te melden voor werkzaamheden, alsmede het maken van afspraken omtrent jouw werkzaamheden blijf jij vasthouden aan geschreven berichtjes via WhatsApp en ben je verder niet bereikbaar via de telefoon of andere communicatiemiddelen.
Daarnaast leg je de afspraken die je wél maakt regelmatig zonder enige opgaaf van redenen naast je neer, zonder ook maar enige vorm van overleg of kennisgeving.
Dit blijkt onder meer uit klachten van jouw collega’s en diverse derden die aangeven dat jij niet aanwezig, te laat aanwezig of te vroeg weggaat.
Ook hebben jouw collega’s, in een poging om jouw reis naar je werk minder zwaar en vermoeiend maken, regelmatig een poging gedaan om jou op te halen, maar regelmatig treffen ze jou niet aan op de afgesproken plaats en tijd zonder enige berichtgeving van jou.
Daarnaast toon je weinig tot geen motivatie om je werkzaamheden op een normale en deugdelijke manier uit te voeren.
Zowel de observaties van jouw leidinggevenden, jouw collega’s en diverse derden, waaronder opdrachtgevers en onderaannemers, schetsen een beeld van een ongemotiveerde werknemer die continu op zoek is naar een confrontatie en conflict.
Je toont je niet bereid om je aan de geldende afspraken en voorschriften omtrent veiligheid te houden. Dit blijkt onder andere uit het feit dat je regelmatig zonder veiligheidsmiddelen op het werk verschijnt, weigert veiligheidsbrillen en gehoorbescherming te dragen en algeheel onveilig gedrag vertoond op de werkplaats.
[…]”
1.6
Op 4 december 2019 wordt [verweerster] gebeld door haar opdrachtgever over het wangedrag door en alcoholgebruik van [verzoeker] op de werkplaats. De heer [naam persoon] , casemanager bij [verweerster] , heeft diezelfde dag (telefonisch) met [verzoeker] gesproken en hem per direct op non-actief gesteld. Per brief van gelijke datum deelt [verweerster] [verzoeker] het volgende – voor zover relevant – mede:
“Heden hebben wij je met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld. De reden hiervoor is dat wij je betrapt hebben op alcoholmisbruik ten tijde van de werkzaamheden op de bouwplaats. Hierbij breng je jezelf en je collega’s in gevaar.
Je bent tot nader order op non-actief gesteld.
Wij willen je echter wel in de gelegenheid stellen om tijdens een persoonlijk gesprek jouw zienswijze op het gebeuren kenbaar te maken. Dit gesprek zal plaatsvinden op 6 december 2019 om 8.00 uur.
Afhankelijk van je verklaring zullen wij ons op nadere stappen beraden.”
1.7
Op 4 december 2019 hebben twee onderaannemers van [verweerster] een verklaring opgesteld. Deze luidt – voor zover relevant –:
“Deze morgen (07.00) leek dat anders doordat hij (lees: [voornaam verzoeker] ) meer sprak als gewoonlijk en uitbundiger was. Niets bleek minder waar nadat hij rond 09:15 terugkwam van een ritje van de supermarkt om wat eten te halen en de alcoholdamp van hem af kwam. We schenken hier verder in zijn bijzijn geen aandacht aan.
Later op de dag werden we verrast door [voornaam verzoeker] zijn explosieve gedrag nadat hij dakpannen vanaf het dak naar beneden gooide zonder te kijken of dit gevaar opleverde voor anderen en dit 1 van ons bijna raakte, omdat het werk niet helemaal ging zoals hij dat wilde.
Als je zelf niet vloekte dan had je dit op deze dag van [voornaam verzoeker] wel geleerd de hele buurt mocht mee genieten van zijn getier en het kon hem zoals hij meerdere malen zelf riep: geen reet schelen wat die
kut Krimpenarenhier van vonden Ook een niets vermoedende vrouwelijke voorbijganger met haar hond kon [voornaam verzoeker] niet voor lief voorbij laten lopen en ook zij mocht gaan met de woorden:
rot op kuthoer met je kanker hond’.
Het werd niet op prijs gesteld door [voornaam verzoeker] dat hij werd aangesproken op zijn gedrag. En ook dat moest gehoord worden.
Hierna werden wij door één van de familieleden van de klant die daar aanwezig was geattendeerd op het feit dat hij [voornaam verzoeker] vermoedelijk een blik bier weg had zien moffelen tijdens dat hij hem betrapte op het drinken hiervan. Dit familielid kon de exacte plek aanwijzen waar hij dit had gezien had en we vonden zoals vermoed een blik Hertog-Jan bier op exact deze plaats (zie foto). Ook in zijn persoonlijk tas die open stond in dezelfde ruimte (opslag container) zagen wij dezelfde maar gesloten blikken bier.
Eind van de dag bracht [voornaam verzoeker] vanuit deze ruimte de afvalzak weg en gooide dit in de bouwafvalcontainer.
Nadat we deze geopend hadden vonden we hier nog eens meerdere lege blikken bier (zie foto). Hierdoor concludeerden wij dat [voornaam verzoeker] al bijna de hele dag dronken was op zijn werk en ook nog eens dronk onder werktijd. Dit vonden wij onacceptabel omdat hij hierdoor een gevaar was voor ons en zichzelf.
Wij hebben direct hierna zijn werkgever de heer [naam werkgever] ingelicht.”
1.8
Op 5 december 2019 ontvangt [verweerster] een e-mail van haar opdrachtgever met de navolgende inhoud:
“Middels dit mailtje laat ik u weten dat uw medewerker [verzoeker] niet meer op de bouw [adres] te Krimpen a/d IJssel welkom is.
De reden hiervoor hebben wij gisteren al uitgebreid telefonisch contact over gehad.
Hier nogmaals wat wij hebben geconstateerd.
Start van de dag was [voornaam verzoeker] al geïrriteerd bezig met zijn werk, liep te schelden etc. Later op de dag bleek ook dat hij een voorbijganger, vrouw met 2 hondjes te hebben uitgescholden voor “tering wijf hou je hondjes aan de lijn”, zomaar uit het niets, dit is natuurlijk onacceptabel.
Uiteindelijk vonden we op diverse plaatsen lege blikjes hertog-jan bier, ook in zijn tas vonden wij dezelfde blikjes en verpakking. […
Uw medewerkers roken ook een sterke alcohol lucht bij [voornaam verzoeker] .
[…]
Samengevat is het onacceptabel dat er mensen op de bouw werkzaam zijn die alcohol nuttigen, hiermee is hij een gevaar voor zich zelf en voor zijn collega’s en omgeving.
Wij verwachten dan ook dat u passende maatregelen treft tegen deze persoon.
Nogmaals gaan wij er vanuit dat er geen mensen op de bouw aanwezig zijn die alcohol nuttigen, dit wordt niet getolereerd.”
1.9
Op 6 december 2019 vindt er een gesprek plaatst tussen de heer [naam directeur verweerster] , directeur van [verweerster] , en [verzoeker] . [verzoeker] is vervolgens op staande voet ontslagen.
1.1
Bij brief, gedateerd 6 december 2019, is het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet bevestigd. Die brief luidt als volgt:
“Afgelopen woensdag 4 december 2019 heb je onder werktijd alcohol gebruikt.
Ook vertoonde je agressief gedrag naar je collega’s en omstanders.
Hierbij heb je jezelf maar ook je collega’s in gevaar gebracht. Ook zijn hier getuigen van en er zijn foto’s gemaakt.
In het kader van de veiligheid voor jou en anderen laat je ons geen andere keuze dan per direct, vrijdag 6 december 2019, de arbeidsrelatie te ontbinden.
We zullen zorgdragen voor een eindafrekening van je salaris per vandaag.”
1.11
De voormalig gemachtigde van [verzoeker] heeft bij e-mail van 7 januari 2020 aangegeven dat [verzoeker] zich niet kan verenigen met het ontslag op staande voet, dat hij aanspraak maakt op loondoorbetaling en dat hij zich beschikbaar houdt voor werk.
1.12
Per 4 mei 2020 ontvangt [verzoeker] een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.

Het geschil

Het verzoek

2.1
[verzoeker] heeft verzocht -verkort weergegeven-, om het door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerster] te veroordelen tot betaling binnen twee dagen na betekening van onderhavige beschikking van het achterstallig salaris over de periode van
6 december 2019 tot 4 mei 2020 inclusief vakantiegeld ad € 14.950,- bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad € 2.252,50 en rente, met proceskostenveroordeling.
2.2
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, de vermeende reden niet onverwijld is medegedeeld en er sprake is van een opzegverbod. [verzoeker] is sinds 7 mei 2018 ziek en de vermeende gedragingen op 4 december 2019 kunnen een verband houden met zijn ziekte en zijn alcoholgebruik. Volgens [verweerster] hebben zich voor 4 december 2019 meerdere incidenten voorgedaan. Het had op haar weg gelegen [verzoeker] hierop te wijzen en hem moeten waarschuwen dat zijn gedrag verbetering behoefde alvorens tot ontslag op staande voet over te gaan. Nu heeft zij [verzoeker] de mogelijkheid ontnomen zijn gedrag aan te passen. Ook heeft [verzoeker] zich niet tegen het voorgenomen besluit kunnen verweren nu dat al vast stond voor het gesprek op 6 december 2019.
Het verweer
2.3
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Daartoe voert zij - kort samengevat – aan dat [verzoeker] in het bijzijn van een onderaannemer en een klant onbehoorlijke en onacceptabele uitlatingen heeft gedaan, gevaarlijk gedrag heeft veroorzaakt door spullen van een hoogte naar beneden te gooien en alcohol heeft gebruikt onder werktijd. Dit levert een dringende reden op. Er is geen sprake van een opzegverbod. Voor zover vereist is tijdens het gesprek op 6 december 2019 voldoende ruimte geweest voor hoor en wederhoor. Na het gesprek op 4 december 2019 is [verzoeker] immers eerst op non-actief gesteld. De verzoeken van [verzoeker] dienen dan ook te worden afgewezen.
2.3.1
Het gegeven ontslag op staande voet dient gezien te worden tegen de volgende achtergrond. Er is sprake van een vertrouwensbreuk en een verstoorde arbeidsrelatie. Er is sprake van een onwerkbare situatie door het consequent negeren door [verzoeker] van veiligheidsvoorschriften, het niet maken van de overeengekomen uren en het gedrag van [verzoeker] . [verzoeker] is regelmatig door zijn werkgever, zijn collega’s maar ook derden gewezen op de veiligheidsinstructies (zie 1.4 en 1.5). Vermoed wordt dat [verzoeker] een alcoholprobleem heeft maar dit wordt steeds door hem ontkend. Ondertussen hebben meerdere werknemers aangegeven niet meer met [verzoeker] samen te willen werken. Ook hebben opdrachtgevers facturen deels onbetaald gelaten vanwege de slechte kwaliteit van het werk, maar ook vanwege het gedrag van [verzoeker] . [verweerster] lijdt hierdoor (reputatie) schade. Tijdens het gesprek op 4 december 2019 ontkende [verzoeker] niet alcohol gedronken te hebben. Tijdens het gesprek op 6 december 2019 ontkent hij dit wel en is iedereen die anders beweert een leugenaar. [verzoeker] toont ook wederom geen begrip voor de situatie gelet op de veiligheid voor hem zelf, zijn collega’s en omstanders, aldus [verweerster] .

De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
3.2
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, het verzoek is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
3.3
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeids-overeenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.4
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen. De aard en de ernst van de aangevoerde dringende reden moeten worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij kunnen zijn aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook als de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden toch tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was.
Dringende reden
3.5
Voor de beoordeling van de vraag of het door [verweerster] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoeker] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 6 december 2019 van belang. Uit deze brief volgt dat [verweerster] van mening is dat [verzoeker] onder werktijd alcohol heeft gebruikt en agressief gedrag naar collega’s en omstanders heeft getoond. [verzoeker] heeft deze gedragingen an sich niet ontkend zodat uit gegaan wordt van de gebeurtenissen zoals onder 1.7 weergegeven. Vloeken in het openbaar en meer specifiek het uitschelden van een toevallige voorbijganger vanaf de werkplaats is onacceptabel gedrag, zeker als daar geen enkele aanleiding toe bestaat. Het behoeft geen betoog dat [verweerster] in haar reputatie geschaad wordt als één van haar werknemers zo staat te vloeken en tieren als [verzoeker] heeft gedaan op 4 december 2019. Het nuttigen van alcohol onder werktijd in een dienstbetrekking als die van [verzoeker] is eveneens onacceptabel. Het is algemeen bekend dat men in zijn gedragingen losser wordt na het drinken van alcohol. Dat dit hier is gebeurd blijkt wel uit het feit dat [verzoeker] vanaf het dak dakpannen naar beneden heeft gegooid. Op een werkplaats waar met (elektrisch) gereedschap en op hoogte gewerkt wordt is onder invloed werken ontoelaatbaar. Dit met het oog op de veiligheid van [verzoeker] zelf als die van anderen. Zowel het vloeken en schelden en het alcoholgebruik van [verzoeker] op 4 december 2019 zijn gedragingen zoals in artikel 7:678 lid 1 BW bedoeld.
Onverwijlde mededeling
3.6
Tijdens het gesprek op 6 december 2019 is [verzoeker] op staande voet ontslagen.
Diezelfde dag is het ontslag op staande voet bevestigt per brief zodat er sprake is van een onverwijlde mededeling.
Opzegverbod
3.7
Op grond van artikel 7:670 lid 1 BW geldt een opzegverbod tijdens ziekte tenzij het gegeven ontslag op staande voet geen verband houdt met de ziekte. [verweerster] en [verzoeker] zijn het erover eens dat [verzoeker] is uitgevallen met burn-out/overspannenheidsklachten. Volgens [verweerster] is het alcoholgebruik van [verzoeker] en daarmee de gebeurtenissen op
4 december 2019 niet gerelateerd aan zijn ziekte zodat er geen sprake is van een opzegverbod. [verweerster] heeft er alles aangedaan om te achterhalen waar het probleem in zit om zo [verzoeker] te kunnen helpen. [verzoeker] blijft echter ontkennen, in tegenstelling tot de vorige procedure, dat hij een alcoholprobleem heeft, aldus [verweerster] . [verzoeker] heeft op zijn beurt niet betwist nooit met zijn werkgever, de bedrijfsarts, de door [verweerster] aangestelde casemanager en de mediator besproken te hebben dat er sprake is van een alcoholprobleem. Ook heeft hij de door [verweerster] geschetste inhoud van het gesprek op 6 december 2020 niet betwist. [verzoeker] heeft zich met betrekking tot dat gesprek slechts op de formaliteit gesteld dat er geen sprake was van hoor en wederhoor omdat volgens hem het besluit van [verweerster] al voor het voeren van het gesprek vaststond. Dit blijkt echter niet uit de stukken. De brief van 4 december 2019 (zie 1.6) rept, anders dan door [verzoeker] aangevoerd, alleen maar over een op non-actiefstelling.
[verzoeker] blijft dus zijn alcoholgebruik ontkennen. Zelfs uit het door [verzoeker] in het geding gebrachte medisch rapport van de verzekeringsarts van 13 mei 2020, opgemaakt in verband met het toekennen van een WIA-uitkering staat enkel als reden ziekte genoteerd: uitvalklachten door burn-out en overspannenheid. Kennelijk heeft [verzoeker] daar zijn eventuele alcoholprobleem ook niet naar voren gebracht. Bij een dergelijk ontkennende houding houden de mogelijkheden voor een werkgever zijn werknemer, die zelf geen probleem ziet, een keer op de helpende hand aan te bieden. [verzoeker] heeft zelf de situatie gecreëerd dat niet gezegd kan worden dat zijn ziekte en het alcoholgebruik samenhangen. Dat betekent dat de reden voor het ontslag op staande voet, te weten het wangedrag en het alcoholgebruik onder werktijd, geen verband houdt met de ziekte zodat er geen sprake is van een opzegverbod.
Overige omstandigheden
3.8
Sinds mei 2018 rommelt het tussen [verweerster] en [verzoeker] . [verzoeker] is lastig te sturen maar na zijn re-integratie lijkt het goed te gaan. Wel vormen de houding en instelling van [verzoeker] voor terugkerende conflicten. Uit de onder 1.4 en 1.5 weergegeven brieven, waarvan [verzoeker] niet betwist deze te hebben ontvangen, volgt dat [verweerster] [verzoeker] meermalen heeft gewezen op zijn gedrag. Bij zijn collega’s bestaat ondertussen steeds minder bereidheid met [verzoeker] samen te werken. Het [verzoeker] aangeboden mediationtraject en het vervangende vervoer zijn niet succesvol gebleken. Voor [verzoeker] die geen vaste verblijfplaats meer heeft en van een WIA-uitkering moet rondkomen zijn de gevolgen van het ontslag ingrijpend maar een afweging van zijn persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden kan niet leiden tot de slotsom dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd was.
Slotsom
3.9
Alles afwegend is er sprake van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. De gevorderde vernietiging zal dan ook worden afgewezen.
3.1
De gevorderde loonbetaling zal op grond van het bovenstaande eveneens worden afgewezen.
3.11
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] welke op nihil worden begroot nu zij de procesvoering in eigen hand heeft gehouden.

De beslissing

De kantonrechter:
wijst af de vorderingen van [verzoeker] ;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van [verweerster] welke worden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745