ECLI:NL:RBROT:2020:7225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
8282796
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de nakoming van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van een beëindigingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer. De werknemer, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. van Luipen, vorderde nakoming van een overeenkomst die zou zijn gesloten via e-mail op 11 november 2019. De werkgever, die een eenmanszaak exploiteert, betwistte de geldigheid van deze overeenkomst en stelde dat de werknemer op juiste gronden was ontslagen. De procedure volgde na een arbeidsrelatie die begon op 10 juni 2019, waarbij de werknemer aanvankelijk op basis van een oproepcontract werkte en later een BBL-contract kreeg. De werknemer vorderde onder andere betaling van achterstallig salaris, vakantietoeslag en niet-genoten vakantiedagen. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand was gekomen en dat de werkgever gehouden was aan de afspraken die in de e-mail waren gemaakt. De vorderingen van de werknemer werden grotendeels toegewezen, inclusief de wettelijke verhogingen en rente. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8282796 \ CV EXPL 20-2681
uitspraak: 14 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. L. van Luipen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 6 januari 2020;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het aanvullende schriftelijke verweer van [gedaagde] met producties;
  • het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald, welke niet heeft plaatsgevonden als gevolg van de maatregelen in verband met de corona-uitbraak;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek met een productie;
  • de e-mail van [eiseres] , waarin zij zich uitlaat over de productie die [gedaagde] bij dupliek in het geding heeft gebracht.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] exploiteert een eenmanszaak, [naam bedrijf] genaamd, waarmee zij thuiszorg verleent.
2.2.
Op 10 juni 2019 is [eiseres] in dienst getreden van [naam bedrijf] , op basis van een oproepcontact, met een arbeidsomvang van gemiddeld 4 uur per week.
2.3.
Op 1 september 2019 is [eiseres] begonnen met een opleiding en heeft zij haar werk voor [naam bedrijf] voortgezet op basis van een BBL-contract voor de duur van 3 jaar. Het overeengekomen salaris bedroeg € 1.037,62 bruto per maand, exclusief emolumenten. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat [eiseres] recht heeft op 237,04 vakantie-uren per jaar, bij een fulltime dienstverband.
2.4.
Op 11 september 2019 is er een geschil ontstaan tussen partijen, waarop [gedaagde] heeft gemeld dat [eiseres] niet meer op het werk hoeft te verschijnen.
2.5.
Van Luipen, de gemachtigde van [eiseres] , is hierop in gesprek gegaan met [naam persoon] , de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] , waarbij Van Luipen zich op het standpunt heeft gesteld dat er sprake was van een (ver)nietig(baar) proeftijdontslag. De onderhandelingen tussen partijen hebben geresulteerd in een e-mail [naam persoon] aan Van Luipen op 11 november 2019, waarin zij meldt:

Zoals zojuist telefonisch besproken, wenst uw cliënte akkoord te gaan met het laatste aanbod van [naam bedrijf] Thuiszorg.
Ik heb dit met mijn cliënte besproken, en zij is beraad haar onderstaande aanbod inderdaad gestand te doen:
-
einddatum 1 januari: met vrijstelling van werk;
-
betaling van vakantiegeld en vakantiedagen opgebouwd tot en met 11 september;
-
opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen na 11 september zullen worden geacht te zijn genoten per de einddatum;
-
geen betaling van vakantiegeld opgebouwd na 1 september
-
geen betaling achterstallig salaris.
Graag verneem ik voor de volledigheid nog per ommegaande het schriftelijke akkoord van uw cliënte met het bovenstaande. Ik zal daarna zorgdragen voor het opstellen van een vaststellingsovereenkomst waarin een en ander is neergelegd.”
Van Luipen heeft hier ongeveer een half uur later op gereageerd, met de tekst:
“Akkoord!”.
2.6.
[naam persoon] , noch [gedaagde] , heeft nadien de ‘beloofde’ vaststellingsovereenkomst aangeleverd of uitgevoerd, ondanks herhaalde verzoeken van Van Luipen.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij dagvaarding, bij vonnis uitvoerbaar voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van hetgeen partijen zijn overeengekomen bij e-mail van 11 november 2019, te weten [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen:
het netto-equivalent van € 2.905,34 bruto, ter zake het salaris over september tot en met december 2019;
het netto-equivalent van € 105,77 ter zake van vakantietoeslag, opgebouwd tot en met 11 september 2019;
het netto-equivalent van € 259,75 ter zake van tot 11 september 2019 opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over 1 ad € 1.089,51;
de wettelijke verhoging over 2 en 3, berekend over de periode 1 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
de wettelijke rente over 1 en 4 berekend tot 1 januari 2020, ad € 30,56;
de wettelijke rente over 1 tot en met 5 vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 560,80, inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe (kort gezegd en voor zover thans relevant) het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft [eiseres] op juiste gronden ontslagen. [gedaagde] heeft de vaststellingsovereenkomst niet getekend omdat ze niet akkoord was met de formuleringen die hierin zijn opgenomen in relatie tot de daadwerkelijke reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, namelijk de aangegeven reden voor beëindiging, dat [eiseres] geen verwijt kan worden gemaakt en dat [eiseres] aanspraak kan maken op een positief getuigschrift.

4..De beoordeling

4.1.
Feitelijk komt het geschil tussen partijen neer op de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen door middel van de e-mails van 11 november 2019. In dat kader wordt het volgende overwogen.
4.2.
Voorop wordt gesteld dat in artikel 6:217 lid 1 BW is bepaald dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding. Als onbetwist staat vast dat [naam persoon] voorheen optrad als gemachtigde van [gedaagde] . In haar e-mail van 11 november 2019 doet [naam persoon] een aanbod aan Van Luipen als gemachtigde van [eiseres] . Luipen aanvaardt dit aanbod, waardoor een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde] en [eiseres] , ten aanzien van de punten zoals die in de e-mail genoemd zijn, te weten de einddatum van de arbeidsovereenkomst, het salaris, de vakantiedagen en de vakantietoeslag.
4.3.
[gedaagde] heeft in deze procedure niet betwist dat partijen over die punten overeenstemming hebben bereikt. Dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst uiteindelijk niet heeft getekend, omdat zij zich niet kon vinden in bepaalde formuleringen in de vaststellingovereenkomst, die overigens gangbaar zijn in een dergelijke overeenkomst, maakt niet dat zij niet (meer) is gebonden aan de overeenkomst tussen partijen. De vaststellingsovereenkomst is slechts een formalisering en een verdere uitwerking van de overeenkomst die partijen al getroffen hadden. Nu de vorderingen van [eiseres] inhoudelijk door [gedaagde] niet zijn betwist, liggen deze voor toewijzing gereed. Ten aanzien van de posten afzonderlijk wordt het volgende overwogen.
Salaris
4.4.
Als onbetwist staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] recht heeft op een salaris van € 1.037,62 bruto per maand. Uit de vordering van [eiseres] begrijpt de kantonrechter dat dit het salaris bij een veertigurige werkweek betreft, en dat dit teruggerekend dient te worden naar het aantal uur dat [eiseres] werkt, te weten 28 uur. Het gevorderde salaris van € 2.905,34 (4 maal € 726,33) wordt daarom als onbetwist toegewezen.
4.5.
De wettelijke verhoging over het salaris wordt als onbetwist, conform artikel 7:625 BW, toegewezen. Bij conclusie van repliek heeft [eiseres] haar vordering dienaangaande verhoogd tot het maximum van € 1.452,67. Dit bedrag wordt toegewezen.
4.6.
De wettelijke rente over deze bedragen, waarvan [eiseres] bij conclusie van repliek stelt dat die tot en met 1 mei 2020 € 136,35 bedraagt, wordt als onbetwist en op de wet gegrond toegewezen.
Vakantietoeslag en vakantiedagen
4.6.
De gevorderde opgebouwde vakantietoeslag van € 105,77 volgt uit de door [eiseres] overgelegde salarisspecificatie en wordt als niet betwist toegewezen.
4.7.
[eiseres] vordert verder € 259,75 aan opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen. [eiseres] heeft wat dat betreft bij dagvaarding onder randnummer 17 deugdelijk gemotiveerd onderbouwd dat zij tot 11 september 2019 9,27 vakantie-uren heeft opgebouwd, maar niet opgenomen. [eiseres] heeft ter berekening van het gevorderde bedrag echter een onjuist uurloon van € 28,02 gehanteerd. De kantonrechter vermoedt dat [eiseres] haar maandsalaris heeft gedeeld door het aantal werkuren per week (28), in plaats van het aantal werkuren per maand. De kantonrechter zal uitgaan van het uurloon zoals opgenomen op de salarisspecificatie, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, dus € 11,60 (1,08 * € 10,74). Daarom wordt ten aanzien van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen een bedrag van € 107,53 toegewezen (9,27 maal € 11,60).
4.8.
De wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en uitgekeerde vakantiedagen wordt als onbetwist toegewezen. Bij conclusie van repliek heeft [eiseres] haar vordering ook wat dat betreft verhoogd tot het maximum. Nu hiervoor is overwogen dat de uitgekeerde vakantiedagen onjuist berekend zijn, zal een bedrag van € 106,65 (50% maal (€ 105,77 +
€ 107,53)) worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde (verschenen) wettelijke rente over deze bedragen wordt afgewezen. [eiseres] heeft deze rente berekend op basis van een onjuiste hoofdsom en heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze zij die heeft berekend. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf 1 mei 2020, evenals de overige nog te verschijnen rente (r.o. 4.6).
Buitengerechtelijke kosten
4.10.
Tenslotte maakt [eiseres] aanspraak op € 560,80 aan buitengerechtelijke kosten. Zij stelt dat zij diverse pogingen heeft gedaan om betaling buiten rechte te verkrijgen. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken volgt echter slechts dat zij enkele malen per e-mail aan [naam persoon] heeft verzocht om [gedaagde] te bewegen tot betaling van het salaris over september tot en met december 2020. Onvoldoende is onderbouwd dat er verder buitengerechtelijke werkzaamheden door [eiseres] zijn verricht. De gevorderde vergoeding zal daarom ‘slechts’ worden toegewezen over het gevorderde salaris over september tot en met december 2019. Conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom een bedrag van € 502,79 toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] deze kosten reeds aan haar incassogemachtigde betaald heeft.
Proceskosten
4.11.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] , tot aan de uitspraak vastgesteld op € 188,09 aan verschotten (namelijk € 83,- aan griffierecht en € 105,09 aan dagvaardingskosten) en
€ 480,- aan salaris voor de gemachtigde (2 salarispunten à € 240,-).

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
het netto-equivalent van € 3.118,64 bruto ter zake van het salaris over september tot en met december 2019, de vakantietoeslag en niet genoten vakantiedagen;
de wettelijke verhoging over het voornoemde bedrag, ter hoogte van € 1.559,32;
€ 136,35 aan tot en met 1 mei 2020 verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente over de onder a en b genoemde bedragen, vanaf 1 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
€ 502,79 ter zake buitengerechtelijke kosten;
de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 188,09 aan verschotten en € 480,- aan salaris voor de gemachtigde.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394