ECLI:NL:RBROT:2020:7177
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van beschikkingsmacht over heroïne
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten met betrekking tot de aanwezigheid van heroïne in haar woning. De zaak werd behandeld op 22 juli 2020, waarbij de officier van justitie vrijspraak vorderde. De verdachte, die samen met haar man en vier minderjarige kinderen in een relatief kleine woning woonde, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne, die door de politie in beslag was genomen. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting werd vastgesteld dat er in de keuken van de woning diverse werktuigen aanwezig waren die gebruikt worden voor het versnijden van harddrugs, evenals sporen van heroïne. De verdachte verklaarde echter dat zij op het moment van de politie-inval niet op de hoogte was van de activiteiten in de keuken en dat haar man de baas was in de woning. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte mogelijk betrokken was bij de drugshandel, er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat zij ook daadwerkelijk beschikkingsmacht had over de aangetroffen heroïne. Hierdoor kon niet met de benodigde mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, wat leidde tot haar vrijspraak.