ECLI:NL:RBROT:2020:7176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
10/010208-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met aanzienlijke hoeveelheden heroïne in aanwezigheid van minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met twee anderen ongeveer 25 kilo heroïne voorhanden had. De heroïne was versneden, opnieuw samengeperst en verdeeld over 109 kleinere blokken, wat een significante bijdrage aan de illegale drugshandel en de daarmee gepaarde criminaliteit impliceert. De rechtbank heeft in haar overwegingen zwaar meegewogen dat deze activiteiten plaatsvonden in een woning waar vier minderjarige kinderen verbleven, wat de ernst van de feiten vergroot. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden, zoals door de officier van justitie was geëist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn medeverdachten, zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, die zijn bewezen verklaard op basis van overtuigend bewijs, waaronder verklaringen van medeverdachten en forensisch bewijs. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten kritisch beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten vast te stellen. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geoordeeld dat een aanzienlijke gevangenisstraf passend is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/010208-19
Datum uitspraak: 22 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Harbers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Bewijswaardering

Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte bij de ten laste gelegde feiten betrokken is geweest.
Beoordeling
In deze zaak zijn [naam verdachte] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] als verdachten aangemerkt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van [naam medeverdachte 3] vastgesteld kan worden dat zij wist wat er in de door haar, [naam verdachte] en hun vier kinderen bewoonde woning gebeurde. Onder de gegeven omstandigheden, zoals die blijken uit de beschikbare bewijsmiddelen, volgt in de visie van de officier van justitie echter niet dat
[naam medeverdachte 3] enige reële beschikkingsmacht had over de aangetroffen heroïne en de overige in de woning en berging aangetroffen voorwerpen, die zijn gebruikt om heroïne te versnijden en verder te bewerken. De rechtbank is het hiermee eens, en zal [naam medeverdachte 3] om die reden vrijspreken van hetgeen haar is ten laste gelegd.
De verdediging heeft er op gewezen dat de rechtbank verklaringen van medeverdachten met grote behoedzaamheid dient te beoordelen. De rechtbank onderschrijft dit uitgangspunt, maar stelt tegelijkertijd vast dat er zeer veel ander bewijs is tegen de drie mannelijke verdachten, en dat dit andere bewijs het als bewijs gebruikte gedeelte van de verklaring van [naam medeverdachte 3] bevestigt. Het verweer op dit punt wordt verworpen en haar verklaring kan dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
In de keuken van de woning zijn goederen en sporen aangetroffen die er op wijzen dat, voorafgaand aan de komst van de politie, op aanzienlijke schaal heroïne is versneden en dat die heroïne daarna opnieuw is samengeperst. In de keuken worden diverse werktuigen aangetroffen waarvan het bekend is dat deze worden gebruikt voor het versnijden van harddrugs, zoals een drugspers, mallen, weegschalen, blenders. De aangetroffen gebruikte koffiemalers, zeven, bakken/schalen en een pers met mallen met op meerdere van die voorwerpen bruine poederresten, in combinatie met de aangetroffen vervuiling (in de gehele keuken was een bruine waas van poeder zichtbaar) tonen dat aan. Daarbij is ook van belang dat bij indicatief onderzoek van de politie ter plaatse op een deel van die goederen heroïne werd aangetoond.
[naam medeverdachte 3] heeft onder meer verklaard dat, toen zij met haar kinderen eerder die dag de woning verliet, de keuken schoon was. Verder heeft zij verklaard dat, toen zij die avond in de woonkamer zat, haar man [naam verdachte] met twee andere mannen in de keuken aanwezig was. De rechtbank hecht geloof aan dit gedeelte van haar verklaring, mede gelet op het navolgende. De woning waar de feiten in zijn gepleegd, is een relatief kleine woning, die op dat moment werd bewoond door zes personen, onder wie vier minderjarige kinderen in de leeftijd tussen 4 en 15 jaar. Een situatie in de keuken, zoals aangetroffen door de politie en beschreven in processen-verbaal en vastgelegd op foto’s, is in die woning volstrekt onleefbaar voor dit gezin. Onbedoeld contact met heroïne zou bovendien de minderjarige kinderen in gevaar hebben gebracht. Hieruit leidt de rechtbank af dat de aangetroffen heroïne op die dag is verwerkt en bewerkt in de woning. De wijze van verpakken van de 109 blokken heroïne in de tas in de woonkamer wijst daar ook op. Deze blokken waren verpakt in (afgeknipte) ballonnen, en in de keuken zijn ook ballonnen en delen van ballonnen
(afgeknipte (mond)stukken) aangetroffen. Deze blokken zijn bemonsterd en onderzocht op hun samenstelling. De onderzochte monsters bleken allemaal heroïne te bevatten.
In de fouillering van [naam medeverdachte 1] is een sleutel aangetroffen van een auto. Van de wijziging van de tenaamstelling van die auto is in de telefoon van [naam medeverdachte 1] een foto aangetroffen. In deze auto is verder een tas aangetroffen, met daarin o.a. ballonnen. Verdachte [naam medeverdachte 1] is naar het balkon gevlucht en [naam medeverdachte 2] is uit de woning gevlucht, en langs de achterzijde van het balkon gesprongen. Omdat dit is gezien door de politie, kon hij alsnog worden aangehouden. Op de plaats waar hij verstopt had gezeten zijn twee handschoenen met daarop een bruine substantie aangetroffen en in beslag genomen.
Ook in de woning zijn handschoenen aangetroffen. Al deze handschoenen zijn onderzocht, en aan de binnenzijde van deze handschoenen zijn (deels in wisselende combinaties) DNA-profielen aangetroffen. Op grond van de genoemde bewijsmiddelen in combinatie met de door de deskundige van het NFI berekende heel erg geringe kans dat (een) ander(en) dan deze verdachten heeft/hebben bijgedragen aan de aangetroffen DNA-sporen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze handschoenen bij het plegen van de strafbare feiten zijn gebruikt door [naam verdachte] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] .
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben in hun verklaringen, ook in die ter zitting, geen inhoudelijke verklaring afgelegd die zelfs maar een begin van een redelijke verklaring vormt voor de aangetroffen en hierboven beschreven bewijsmiddelen. De gegeven verklaring dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] alleen in de woning waren om wat te drinken, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en daarom volstrekt ongeloofwaardig geacht. De verklaring van [naam verdachte] acht de rechtbank geloofwaardig, in zoverre dat de rechtbank daaruit afleidt dat hij daarin toegeeft dat hij samen met de twee andere aangehouden verdachten, dus met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , in zijn woning “bezig is geweest” met de zaken waar de politie die dag voor is binnen getreden.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
[naam verdachte] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zich alle drie in vereniging schuldig hebben gemaakt aan beide feiten op hun dagvaarding.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 11 januari 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt ongeveer 25348,8 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
2.
hij op 11 januari 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25348,8 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met twee anderen een grote hoeveelheid van ongeveer 25 kilo, voor verdere illegale handel bestemde, heroïne voorhanden gehad. De heroïne is door hen versneden, opnieuw samengeperst en verdeeld over 109 kleinere blokken. De verdachte heeft met deze gedragingen een bijdrage geleverd aan de handel in, en de verspreiding van, deze voor de gezondheid ernstig schadelijke harddrug, maar (indirect) ook aan de daarmee gepaarde gaande vermogens- en andere vormen van criminaliteit.
De rechtbank weegt in strafverhogende zin mee dat dit alles plaatsvond in een woning waar vier minderjarige kinderen verbleven.
Gezien al het vorenstaande kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) maanden passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of verkocht ongeveer 25348,8 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I, dan wel krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25348,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.