ECLI:NL:RBROT:2020:7172

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
8172098 CV EXPL 19-49917
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter te Rotterdam in huurgeschil met betrekking tot onbetaalde huur en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, is een geschil ontstaan tussen een besloten vennootschap (eiseres) en twee gedaagden over een huurovereenkomst. De eiseres heeft de woning aan gedaagden verhuurd voor een huurprijs van € 1.250,00 per maand. Gedaagden hebben echter gedurende een bepaalde periode geen huur betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 15.000,00. Eiseres heeft daarop de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomst te ontbinden en gedaagden te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bevoegdheid om deze zaak te behandelen bij de rechtbank Rotterdam ligt, ondanks dat in de huurovereenkomst een andere rechtbank was genoemd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst ontbonden kan worden vanwege de aanzienlijke huurachterstand van meer dan drie maanden. De persoonlijke omstandigheden van gedaagden, waaronder de zwangerschap van de dochters van gedaagde 2, zijn niet voldoende om de ontruiming uit te stellen. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseres toegewezen, inclusief de betaling van de huurachterstand en de ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8172098 CV EXPL 19-49917
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] te [plaats] ,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Yavuzyigitoglu te Rotterdam,
en
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Yavuzyigitoglu te Rotterdam.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en gedaagden worden hierna afzonderlijk aangeduid als “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”. Gezamenlijk worden gedaagden hierna aangeduid als “ [gedaagde 1] c.s.”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 november 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 19 februari 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aanvullende producties van [eiseres] .
1.2
Op 25 juni 2020 te 13:30 uur heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden via Skype. [eiseres] is verschenen bij haar eigenaar de heer [naam persoon] , bijgestaan door mevrouw [naam gemachtigde] . Daarnaast zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verschenen, bijgestaan door
mr. M. Yavuzyigitoglu. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] heeft met ingang van 1 december 2018 aan [gedaagde 1] c.s. verhuurd de woning gelegen aan het adres [adres] te Hellevoetsluis (hierna: het gehuurde) voor een huurprijs van laatstelijk € 1.250,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Op deze huurovereenkomst zijn ‘de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte (versie 30 juli 2003)’ van toepassing (hierna: de algemene huurvoorwaarden).
2.2
Het gehuurde is in 2017 executoriaal verkocht aan de Nationale Hypotheek Garantie (NHG). [eiseres] is sindsdien de beheerder van het gehuurde. Ten tijde van de koop was [gedaagde 1] c.s. al huurder, maar door het wegvallen van bezwarende rechten op grond van artikel 3:264 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hebben partijen een nieuwe huurovereenkomst gesloten. In de periode voorafgaand aan de nieuwe huurovereenkomst (van 1 november 2017 tot en met 30 november 2018) is [gedaagde 1] c.s. in het gehuurde blijven wonen. In deze periode heeft [gedaagde 1] c.s. geen huur betaald.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot het gehuurde, gelegen aan het adres [adres] te Hellevoetsluis, te ontbinden;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om binnen 3 dagen na de betekening van dit vonnis ‘met al de zijnen en al het zijne’ te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en daarbij de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] te betalen € 15.000,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over bovengenoemd bedrag, alsmede een bedrag van € 198,33 aan verschenen rente en € 1.089,00 aan buitengerechtelijke kosten (inclusief btw);
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk te veroordelen om te betalen een bedrag van
€ 1.250,00 (exclusief eventuele huurverhoging) voor iedere maand waarin zij het gehuurde na 31 oktober 2019 in bezit zullen houden, waarbij iedere ingegane maand voor 1 volle maand gerekend wordt;
5. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] c.s. tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst door, ondanks daartoe te zijn aangemaand, een huurachterstand te laten ontstaan die berekend tot en met 31 oktober 2019 € 15.000,00 bedraagt. Daarnaast maakt [eiseres] op grond van artikel 6:119 BW aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. De reeds verschenen rente tot en met de dag van de dagvaarding bedraagt
€ 198,33. Door de wanbetaling van de zijde van [gedaagde 1] c.s. zag [eiseres] zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Deze kosten ten bedrage van € 1.089,00 (inclusief btw) dienen voor rekening van [gedaagde 1] c.s. te komen.
3.3
[gedaagde 1] c.s. concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiseres] in haar vorderingen, althans haar vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4
[gedaagde 1] c.s. heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat [eiseres] nalatig was door het niet innen van de huurpenningen. Er is een prijsafspraak gemaakt over de niet-betaalde huurtermijnen van de periode
1 november 2017 tot en met 30 november 2018. Een bedrag van € 6.500,00 zou uiterlijk op
31 maart 2019 voldaan moeten zijn. Echter, het ondertekenen van de huurovereenkomst (inclusief deze prijsafspraak) gebeurde pas in februari 2019, waardoor de deadline van
31 maart 2019 onrealistisch werd. Doordat de afspraken nog niet ondertekend waren, zijn de lopende huurpenningen vanaf 1 december 2018 ook niet (gelijk) voldaan.
De gevorderde hoofdsom klopt niet helemaal, omdat de verschuldigde huurpenningen van de maand november 2018 onder de prijsafspraak van € 6.500,00 vallen en daar dus geen apart bedrag van € 1.250,00 voor betaald hoeft te worden. De gevorderde wettelijke rente is derhalve ook onjuist.
[gedaagde 1] c.s. betwist verder aanmaningen van [eiseres] te hebben ontvangen.
Indien de vorderingen van [eiseres] voor toewijzing gereed liggen, verzoekt [gedaagde 1] c.s. de vorderingen omtrent de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren in verband met het feit dat twee thuiswonende dochters van [gedaagde 2] momenteel hoogzwanger zijn.
[gedaagde 1] c.s. is bereid een betalingsregeling te treffen over de openstaande huurpenningen en het overeengekomen bedrag van € 6.500,00.
3.5
Op hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd wordt – voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure – hierna teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
In de eerste plaats staat ter beantwoording de vraag of de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen nu [gedaagde 1] c.s. zich op artikel 15 van de huurovereenkomst beroept. Partijen zijn daarin overeengekomen dat “
eventuele geschillen” voorgelegd worden aan het kantongerecht te Den Haag.
4.2
In artikel 103, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat in zaken betreffende de huur van woonruimte
uitsluitendbevoegd is de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. Artikel 103 Rv is een bepaling van dwingend recht waar niet bij overeenkomst van
afgeweken kan worden. Daarom luidt het antwoord op de bevoegdheidsvraag bevestigend en komt de kantonrechter te Rotterdam toe aan een inhoudelijke beoordeling.
4.3
Ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde huurachterstand overweegt de kantonrechter het volgende. In de aanvullende producties van de zijde van [eiseres] is als bijlage 1 een specificatie opgenomen met een huurachterstand ten bedrage van
€ 20.750,00 berekend tot en met juni 2020. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat de huurpenningen van november 2018 onder de prijsafspraak van € 6.500,00 vallen en derhalve niet apart in rekening gebracht hadden mogen worden. Daarom wordt de hoofdsom van
€ 20.750,00 verminderd met een bedrag van € 1.250,00. Nu de resterende hoofdsom van
€ 19.500,00 door [gedaagde 1] c.s. ter zitting erkend is, zal dit bedrag worden toegewezen.
4.4
Met betrekking tot de gevorderde ontbinding en ontruiming overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Het betalen van de huurprijs heeft in dit kader te gelden als één van de essentiële verplichtingen van de huurder die voortvloeit uit de huurovereenkomst.
4.5
[gedaagde 1] c.s. heeft een huurachterstand doen ontstaan die véél meer dan drie maanden bedraagt. Deze tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en derhalve zullen deze vorderingen worden toegewezen.
4.6
De door [gedaagde 1] c.s. aangevoerde persoonlijke omstandigheden met betrekking tot de zwangerschap van de dochters van [gedaagde 2] staan de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet in de weg, hoe vervelend de samenloop ook is. Nu [gedaagde 1] c.s. ook de lopende huurtermijnen tijdens de procedure regelmatig niet heeft voldaan is het niet wenselijk dat de tenuitvoerlegging van dit vonnis kan worden opgeschort.
4.7
De ontruimingstermijn zal door de kantonrechter worden gesteld op 14 dagen na de betekening van dit vonnis. De (hiermee samenhangende) gevorderde maandelijkse betaling van een bedrag gelijk aan de huurprijs zal eveneens worden toegewezen.
4.8
[eiseres] maakt voorts aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde 1] c.s. heeft weliswaar betwist één of meerdere aanmaningen te hebben ontvangen, maar [eiseres] heeft haar stelling onderbouwd door in de aanvullende producties een bewijsstuk over te leggen van het feit dat zij op 2 augustus 2019 haar ‘14-dagenbrief’ aangetekend per post naar [gedaagde 1] c.s. heeft verstuurd. Derhalve slaagt zij in haar bewijslevering. De voornoemde brief voldoet aan de criteria van artikel 6:96 lid 6 BW in verbinding met het Besluit voor buitengerechtelijke incassokosten en daarom zal het gevorderde bedrag van € 1.089,00 (inclusief btw) voor een hoofdsom van € 12.500,00 worden toegewezen.
4.9
[eiseres] vordert ook een - tot en met de dag van de dagvaarding - berekend bedrag aan vervallen rente van € 198,33. Omdat dit bedrag is berekend over de aanvankelijk gevorderde (onjuiste) hoofdsom kan dit bedrag aan rente niet juist zijn. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen. De wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding wordt toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
4.1
Als de in het (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde 1] c.s. veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] .

5..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde, gelegen aan het adres [adres] te Hellevoetsluis;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al de zijnen en al het zijne en het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel ontruimd ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen en te laten;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk tot betaling van een bedrag van
€ 20.589,00 aan huurachterstand tot en met juni 2020, en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo vanaf de dag van de dagvaarding dat aan huurachterstand, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 1.250,00,
of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het gehuurde in gebruik houden;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.075,09 aan verschotten en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240