ECLI:NL:RBROT:2020:7121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
10/700188-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor handel in cocaïne en niet voldoen aan ambtelijk bevel

Op 11 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het handelen in cocaïne en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van ruim een jaar op straat cocaïne heeft verhandeld, waarbij hij op een bepaald moment een handelsvoorraad van 13 gram cocaïne voorhanden had. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een ambtelijk bevel door weg te rennen voor de politie tijdens een controle in het kader van preventief fouilleren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van 0,6 gram cocaïne, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat deze cocaïne van de verdachte was. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan het criminele drugscircuit, wat de volksgezondheid ernstig bedreigt. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, maar vond een gevangenisstraf noodzakelijk om herhaling te voorkomen. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/700188-20
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 4)
Het onder 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak (feit 2)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 17 april 2020 een hoeveelheid van 0,6 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Daartoe is aangevoerd dat de cocaïne is aangetroffen in een slaapkamer van een woning waar de verdachte in die periode sliep. Daarnaast is uit de combinatie van observaties en afgeluisterde telefoongesprekken van diezelfde dag op te maken dat de verdachte zijn handelsvoorraad cocaïne in die woning had opgeslagen.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte ontkent dat de cocaïne van hem is. Het is aangetroffen in een kastje in de slaapkamer in de woning van een broer van de verdachte, waar naast de verdachte ook zijn zus en een andere broer sliepen. Nu meerdere mensen gebruik maakten van de slaapkamer en ook overigens een rechtstreekse link tussen de verdachte en de cocaïne ontbreekt, kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de verdovende middelen in die kamer lagen. Daarom kan niet worden bewezen dat hij de cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering
Feit 1
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het dealen van harddrugs in de gehele ten laste gelegde periode. De verklaring van de getuige [naam getuige 1] (hierna: [naam getuige 1] ) kan niet voor het bewijs worden gebezigd, daar deze niet betrouwbaar is. Het is niet geloofwaardig dat iemand jarenlang drugs koopt bij iemand die hem altijd slechte kwaliteit levert. Daarnaast is het bewijs op grond van stemherkenning door de verbalisanten niet bruikbaar voor het bewijs nu verbalisanten geen experts zijn op dat gebied.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft gedeald in cocaïne en grond deze overtuiging op de in de bijlage bij dit vonnis vervatte bewijsmiddelen. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
Toen de verdachte op 17 april 2020 werd aangehouden had hij twee telefoons bij zich met bijbehorende telefoonnummers waarvan tijdens het (aan de aanhouding voorafgegane) politieonderzoek is gebleken dat deze telefoonnummers werden gebeld om verdovende middelen te bestellen en afspraken te maken voor een overdracht. De persoon die als de enige gebruiker van deze telefoonnummers te horen is in de diverse tapgesprekken door twee verbalisanten op basis van stemherkenning, is geïdentificeerd als de verdachte. Deze verbalisanten hebben voldoende concreet aangegeven aan welke specifieke kenmerken zij de stem van de verdachte hebben herkend. Daarom kan van de juistheid van de identificatie worden uitgegaan en ziet de rechtbank geen aanleiding de stemherkenningen op basis van het door de verdediging aangevoerde verweer als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die de enige gebruiker was van de hiervoor bedoelde getapte telefoonnummers.
Deze vaststelling wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [naam getuige 2] (hierna: [naam getuige 2] ) en [naam getuige 1] . Deze getuigen hebben verklaard dat zij cocaïne kopen van een dealer die zij “ [bijnaam dealer] ” noemen, een bijnaam die, blijkens een tapgesprek, de verdachte zelf ook voor zichzelf gebruikt. Verder blijkt uit de verklaringen van de getuigen dat de verdachte al langere tijd handelde in cocaïne. [naam getuige 2] heeft verklaard al meer dan een jaar cocaïne te kopen bij de verdachte. [naam getuige 1] heeft verklaard al zeker twee jaar elke woensdag voor 50 euro cocaïne van de verdachte te kopen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van [naam getuige 1] als onbetrouwbaar terzijde te schuiven, nu deze verklaring in de kern overeenkomt met de verklaring van [naam getuige 2] en een consistent beeld schetst van de handelswijze van de verdachte. Bovendien worden de verklaringen ondersteund door overige in het dossier opgenomen drugsgerelateerde telefoongesprekken.
Op basis van de informatie in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en eventuele mededaders bij de handel in de cocaïne.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Dit geldt niet voor het bestanddeel medeplegen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 3
4.3.4.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3. Hiertoe is aangevoerd dat de verklaring die de verdachte heeft afgelegd tijdens zijn verhoor op 9 september 2019, niet gebezigd mag worden voor het bewijs. Het binnentreden in de woning van de vader van de verdachte, waar de cocaïne is aangetroffen, was onrechtmatig. Met het binnentreden is in strijd met het belang van de bescherming van het huisrecht van de vader van de verdachte gehandeld. De verklaring die de verdachte later heeft afgelegd, inhoudende dat de cocaïne die in de woning is aangetroffen van hem is, is de vrucht van het onrechtmatig binnentreden en dient daarom van het bewijs te worden uitgesloten.
4.3.5.
Beoordeling
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten die betrokken zijn geweest bij het binnentreden en de doorzoeking in de woning van de vader van de verdachte. De door de verdediging ter zitting aangevoerde bedenkingen over deze processen-verbaal zijn onvoldoende. Het verweer wordt dan ook verworpen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de verdachte zelf niet is geschaad in zijn huisrecht zodat ook dat aan het slagen van het verweer in de weg zou staan. Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.3.6.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
(feit 1)
hij
meermalen telkens in de periode van 1 maart 2019 tot en met 17 april 2020 te
Rotterdam, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (gebruikers- en/of handels)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(feit 3)
hij
in de periode van 5 augustus 2019 tot en met 9 september 2019
te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 13 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(feit 4)
hij
op 23 januari 2020 te Rotterdam
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig
wettelijk voorschrift, te weten artikel 151b Gemeentewet en artikel 52 Wet wapens en munitie, gedaan door een ambtenaar, te weten,
[naam opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar van de politie Eenheid Rotterdam, bevoegd verklaard tot het
opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar
hem had bevolen of van hem had gevorderd mee te werken aan een preventieve
fouillering op de aanwezigheid van wapens of munitie, hieraan geen gevolg te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een periode van ruim een jaar gehandeld in cocaïne
.Hij deed dit op straat. Binnen die periode had de verdachte op een bepaald moment een handelsvoorraad van in totaal 13 gram cocaïne voorhanden. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de verspreiding en het gebruik van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Om deze redenen dient tegen de handel in harddrugs krachtig te worden opgetreden.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, door weg te rennen voor de politie op het moment dat hem gezegd werd mee te werken aan een controle in het kader van preventief fouilleren. Hiermee heeft hij het gezag van een ambtenaar in functie ondermijnd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is bestraft voor het niet voldoen aan een ambtelijk bevel of vordering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De verdediging heeft verzocht een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en heeft betoogd dat een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend is bij de feiten en de persoon van de verdachte. Volgens de verdediging heeft de verdachte maar af en toe gedeald in de tenlastegelegde periode, hetgeen tot een lagere straf zou moeten leiden. De hoeveelheid cocaïne die de verdachte in diezelfde periode voorhanden had was bovendien zeer beperkt. Het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdachte weliswaar begaan, maar niet met het doel te ontkomen aan een politiecontrole, maar met het doel om op een andere locatie te worden gecontroleerd, te weten voor zijn voordeur waar een camera hing. Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de verdediging aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de jonge leeftijd van de verdachte.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank verwerpt het strafmaatverweer dat sprake zou zijn geweest van incidenteel dealen, omdat op basis van de gebezigde bewijsmiddelen aannemelijk is dat de verdachte intensief en frequent heeft gedeald in cocaïne binnen de bewezenverklaarde periode van feit 1.
De rechtbank houdt evenwel rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en komt, gelet op de bewezenverklaring, de samenloopregeling en (de hoogte van) gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, tot de oplegging van een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 184 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (zegge: twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (zegge: vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 augustus 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij meermalen, althans eenmaal, (telkens)
in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 17 april 2020 te
Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (gebruikers- en/of
handels)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een of meer (gebruikers- en/of handels)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 17 april 2020 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,6 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 5 augustus 2019 tot en met 9 september 2019
te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Rotterdam
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig
wettelijk voorschrift, te weten artikel 151b Gemeentewet en/of artikel(en) 50
en/of 51 en/of 52 Wet wapens en munitie, gedaan door een ambtenaar, te weten,
[naam opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar van de politie Eenheid Rotterdam, belast met de
uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het
opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar
hem had bevolen of van hem had gevorderd mee te werken aan een (preventieve)
fouillering / onderzoek aan de kleding op de aanwezigheid van wapens of
munitie, hieraan geen gevolg te geven.