Op 11 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door raadsman mr. A. Jhingoer. De zaak betrof de tenlastelegging van medeplegen van diefstal met geweld en medeplichtigheid aan diefstal met geweld, gepleegd op 28 mei 2020 te Rotterdam. De officier van justitie, mr. N. van der Meij, eiste bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling tot een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van voorarrest.
Tijdens de zitting op 28 juli 2020 werd het bewijs besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan de diefstal van een telefoon door de medeverdachte en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze samenwerking. De verdachte en de medeverdachte waren weliswaar samen in de winkel, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van gezamenlijke uitvoering van de diefstal.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Voor medeplichtigheid is vereist dat de verdachte opzet had op de diefstal, wat niet kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal en dat hij daarom niet strafbaar was. Het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. S.J.M. Kokken.