ECLI:NL:RBROT:2020:7099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
10/751014-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen met gevangenisstraf en schadevergoedingsmaatregel

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte, geboren in Liberia, werd beschuldigd van het medeplegen van opzetwitwassen en schuldwitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 25 oktober 2016 tot en met 31 maart 2017 grote geldbedragen op zijn bankrekeningen had ontvangen, waarvan een aanzienlijk deel afkomstig was van oplichting. De verdachte had verklaard dat hij deze bedragen voor een vage kennis, genaamd [naam 2], had ontvangen en opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was, en achtte zowel opzetwitwassen als schuldwitwassen bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de benadeelde partij, [naam benadeelde], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het voegingsformulier niet door de juiste persoon was ingediend. De rechtbank legde wel een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van [naam bedrijf] voor een bedrag van € 95.650,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het faciliteren van criminele activiteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/751014-19
Datum uitspraak: 7 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Liberia) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde schuldwitwassen;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis in het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde opzetwitwassen en schuldwitwassen. De verdachte wist niet dat de op zijn rekening gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren en had dat ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden. Het is niet duidelijk uit welke omstandigheden de verdachte had moeten afleiden dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft geldbedragen voorhanden gehad die van misdrijf afkomstig waren, te weten de bedragen die door [naam aangever] aan hem zijn overgemaakt. Dit blijkt uit de aangifte die is gedaan door [naam aangever] . Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geld. Hij had dit echter wel redelijkerwijs moeten vermoeden. Er kan bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen.
4.1.3.
Beoordeling
Vast staat dat er in de periode van 25 oktober 2016 tot en met 31 maart 2017 grote geldbedragen op de bankrekeningen van de verdachte bij de ING en de Rabobank zijn gestort. Hierbij gaat het in de eerste plaats om bedragen van € 15.200,- en € 41.510,- die zijn overgeboekt op de ING-rekening van de verdachte en een bedrag van € 38.940,- dat is overgeboekt op de Rabobank-rekening van de verdachte. Al deze geldbedragen waren afkomstig van [naam bedrijf] Namens [naam aangever] is aangifte gedaan van oplichting met betrekking tot deze bedragen.
Daarnaast is nog - verspreid over de periode van 16 november 2016 tot en met 23 december 2016 - van de Franse bankrekening van [naam 1] een totaalbedrag van € 48.849,- overgemaakt naar de ING-rekening van de verdachte. Door [naam 1] is geen aangifte gedaan.
De verdachte heeft verklaard dat een persoon genaamd [naam 2] hem op enig moment heeft gevraagd of hij gebruik mocht maken van zijn bankrekening omdat hij zelf geen bankrekening had. De hiervoor vermelde geldbedragen die op de rekeningen van de verdachte zijn gestort waren allemaal bedoeld voor [naam 2] . De verdachte heeft deze geldbedragen steeds in het gezelschap van [naam 2] contant opgenomen, waarbij hij het geld meteen aan [naam 2] heeft overgedragen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij [naam 2] verder niet kende en ook geen gegevens van hem had. Voor zijn hulp heeft hij van [naam 2] over de gehele periode twee vliegtickets gekregen (met een totale waarde van € 2.168,75) en een financiële vergoeding (van in totaal € 1.300,-).
Bij witwassen dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde voorwerp (in dit geval meerdere geldbedragen) uit enig misdrijf afkomstig is. Met betrekking tot de bedragen die door [naam aangever] zijn overgemaakt staat – gelet op de aangifte die namens [naam aangever] is gedaan – vast dat zij door oplichting zijn verkregen, waarmee aan dat vereiste is voldaan. Met betrekking tot de overboekingen vanaf de rekening van [naam 1] is er geen aangifte gedaan, maar de omstandigheden waaronder deze overboekingen hebben plaatsgevonden leveren naar het oordeel van de rechtbank minst genomen een witwasvermoeden op. Het gaat om forse bedragen die op de rekening van de verdachte zijn gestort en direct weer zijn opgenomen, zonder enige legale economische verklaring. Elke storting werd steeds direct gevolgd door geldopnames en de verdachte heeft voor de herkomst van dit geldbedrag dezelfde verklaring gegeven als voor de andere bedragen die op zijn rekening zijn gestort, namelijk dat deze bedoeld waren voor [naam 2] , van wie hij verder geen gegevens had en van wie hij twee vliegticket heeft ontvangen voor zijn hulp. Door verdachte is niets aangevoerd om het witwasvermoeden ten aanzien van de bedragen die door [naam 1] op zijn rekening zijn overgemaakt te weerleggen, zodat het niet anders kan dan dat ook deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank zal deze bedragen daarom – anders dan de officier van justitie in zijn requisitoir heeft gedaan – ook in haar oordeel betrekken.
Voorts is de vraag of de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat de geldbedragen die op zijn rekeningen zijn gestort uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft verklaard dat zijn rekening bij de ING Bank op enig moment is geblokkeerd vanwege de stortingen van de grote geldbedragen die hij ten behoeve van [naam 2] had ontvangen. Deze stortingen werden door de ING Bank kennelijk als verdachte transacties bestempeld. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij vanwege het blokkeren van de ING-rekening de rekening bij de Rabobank heeft geopend. Vervolgens heeft hij nog een geldbedrag van € 38.940,- op zijn rekening bij de Rabobank laten storten. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot dit geldbedrag kan worden bewezen dat de verdachte wist – op zijn minst in de zin van voorwaardelijk opzet – dat het uit misdrijf afkomstig was. De verdachte was op dat moment immers een gewaarschuwd mens na het blokkeren van zijn ING-rekening door de ING. De rechtbank acht het (impliciet primair) ten laste gelegde opzetwitwassen van een bedrag van € 38.940,- dan ook bewezen.
Ten aanzien van de bedragen die op de ING-rekening van de verdachte zijn gestort, kan naar het oordeel van de rechtbank de wetenschap van de criminele herkomst van het geld niet worden vastgesteld. De vraag die resteert is of er sprake is van schuldwitwassen. Daarvan is sprake indien de pleger bij enig nadenken over de hem of haar bekende gegevens over (de herkomst van) het goed – in dit geval een geldbedrag – had moeten vermoeden dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig was en hij of zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen.
De rechtbank betrekt in haar beoordeling dat de verdachte door een persoon die hij nauwelijks kende en van wie hij niets wist, meerdere keren over een lange periode grote geldbedragen op twee rekeningen heeft laten storten die op zijn naam stonden. De verdachte wist niet waar het geld vandaan kwam, en de geldbedragen moesten worden opgenomen en afgedragen aan [naam 2] . Hij heeft voor deze handelingen een vergoeding van [naam 2] ontvangen (in de vorm van twee vliegtickets) en nota bene zelf verklaard dat hij nerveus was over het afstaan van zijn rekeningnummer omdat hij niet wist wat er mee ging gebeuren. In het licht van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zodanig is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. De rechtbank acht het (impliciet subsidiair) ten laste gelegde schuldwitwassen dan ook wettig en overtuigend bewezen met betrekking tot de geldbedragen € 15.200,-, € 48.849,- en € 41.510,-.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetwitwassen van een bedrag van € 38.940,- en aan het medeplegen van schuldwitwassen van € 15.200,-, € 48.849,- en € 41.510,-.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 25 oktober 2016 tot en met 31 maart 2017
te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers
hebbenhij, verdachte en zijn mededader,
eenvoorwerp, te weten een geldbedrag zijnde 38.940,-
euro, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet ,
terwijl hij
en zijn mededaderwist
endat
datgeldbedrag
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
wasuit enig
misdrijf;
en
hij in de periode van 25 oktober 2016 tot en met 31 maart 2017
te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen,
immers
hebbenhij, verdachte en zijn mededader,
voorwerpen, te weten een geldbedrag zijnde 15.200,- euro en een geldbedrag zijnde 48,849,-
enenig groot geldbedrag, verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en omgezet ,
terwijl hij
en zijn mededaderredelijkerwijs moest
envermoeden dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig
misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van witwassen
en
medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zowel opzetwitwassen als schuldwitwassen. Hij heeft meerdere grote geldbedragen op zijn rekening ontvangen ten behoeve van een vage kennis, en deze geldbedragen in tranches voor die kennis opgenomen, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. In totaal ging het om ruim €140.000,-. In ruil voor zijn diensten heeft de verdachte twee vliegtickets en een financiële vergoeding ontvangen. De verdachte heeft met zijn handelen de onderliggende criminele activiteiten gefaciliteerd. Hij heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van oplichtingspraktijken aan het zicht zijn onttrokken en dat de oplichters buiten schot zijn gebleven. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt en in stand gehouden. Bovendien vormen witwasactiviteiten een bedreiging voor de legale economie en wordt daarmee het vertrouwen in de integriteit van het financiële verkeer ondermijnd. De verdachte heeft hier kennelijk niet bij stilgestaan en enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zeer aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Daarbij is ook van belang dat de rechtbank tot de bewezenverklaring van een hoger bedrag is gekomen dan de officier van justitie en bovendien voor een gedeelte van dat bedrag opzetwitwassen bewezen acht. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en rekening gehouden met de omvang van het witgewassen bedrag.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 95.650,- aan materiële schade en een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot vergoeding van materiële schade van € 95.650,- kan worden toegewezen. Met betrekking tot de vordering van € 300,- aan immateriële schade is onvoldoende concreet onderbouwd waaruit de psychische schade zou bestaan, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Daartoe is aangevoerd dat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Verder dient voor toewijzing van de vordering sprake te zijn van een causaal verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit en dat kan niet worden vastgesteld.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard nu de vordering is ingediend door [naam benadeelde] als natuurlijk persoon, terwijl uit het dossier is gebleken dat de geldbedragen zijn overgemaakt vanaf de rekening van [naam bedrijf] Een machtiging ontbreekt. Dit maakt dat het voegingsformulier niet door de juiste (rechts)persoon is ingediend.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

9..Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet wel aanleiding tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam bedrijf] De schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht kan te allen tijde worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vast staat dat [naam bedrijf] schade heeft geleden door het bewezen verklaarde strafbare feit. Als de verdachte zijn bankrekeningen niet ter beschikking had gesteld en niet had meegewerkt aan het opnemen van het geld, dan was de schade van [naam bedrijf] niet ontstaan. De schade is dus een rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde handeling (zie ook Hoge Raad 3 februari 2015, ECLI:HR:2015:216). De verdachte is naar burgerlijk recht jegens [naam bedrijf] aansprakelijk voor een bedrag van € 95.650. De gevorderde immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal daarom de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van € 95.960, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna vermeld.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om ten behoeve van [naam bedrijf] aan de staat te betalen een bedrag van
€ 95.650,-(hoofdsom,
zegge: vijfennegentigduizend zeshonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over € 15.200 vanaf 25 oktober 2016, de wettelijke rente over € 41.510 vanaf 28 maart 2017 en de wettelijke rente over € 38.940 vanaf 29 maart 2017, steeds tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 95.650,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
365 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan [naam bedrijf] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van [naam bedrijf] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 25 oktober 2016 tot en met 31 maart 2017
te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
van één of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) zijnde 38.940,-
euro en/of een geldbedrag 15.200,- euro en/of een geldbedrag zijnde 48,849,-
euro en/of een totaal bedrag waarde van 54.140,- euro en/of een totaal bedrag
waarde van 102.989,-,
althans enig(e) gro(o)t(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of herkomst
verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op
voornoemd(e) voorwerp(en) was en/of voorhanden had,
en/of één of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) zijnde 38.940,-
euro en/of 15.200,- euro en/of een geldbedrag zijnde 48,849,- en/of een totaal
bedrag waarde van 54.140,- euro en/of een totaal bedrag waarde van 102.989,-,
althans enig(e) gro(o)t(e) geldbedrag(en), verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet
en/of van voornoemd(e) voorwerp(en), gebruik gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig
misdrijf;