ECLI:NL:RBROT:2020:7098

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
10/751015-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen met taakstraf en schadevergoedingsmaatregel

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldwitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen, omdat zij een bedrag van € 39.870,- op haar rekening had ontvangen, waarvan zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het afkomstig was uit misdrijf. De verdachte had het geld op verzoek van een kennis van haar overleden moeder ontvangen en had dit bedrag in verschillende tranches opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tekort was geschoten in haar onderzoeksplicht en dat zij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid had gehandeld. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 39.870,- vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het voegingsformulier niet door de juiste persoon was ingediend. De rechtbank legde wel een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van het bedrijf dat schade had geleden door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder was veroordeeld en dat er misbruik van haar was gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/751015-19
Datum uitspraak: 7 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Suriname) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis in het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook wanneer dit begeleiding door Pameijer of Mozaïk inhoudt.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij is niet betrokken geweest bij de feitelijke oplichting en er kan niet worden vastgesteld dat zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 28 maart 2017 een bedrag van € 39.870,- is overgemaakt van de rekening van [naam bedrijf] naar de rekening van de verdachte en dat dit bedrag uit misdrijf, namelijk oplichting, is verkregen. Met de officier van justitie en de verdediging wordt geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de feitelijke oplichting. Het staat ook niet vast dat zij wetenschap had van de criminele herkomst van het geldbedrag. Het (impliciet primair) ten laste gelegde opzetwitwassen kan daarom niet worden bewezen zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Vervolgens is de vraag of er sprake is van schuldwitwassen. Daarvan is sprake indien de pleger bij enig nadenken over de hem of haar bekende gegevens over (de herkomst van) het goed – in dit geval een geldbedrag – had moeten vermoeden dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig was en hij of zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen.
De verdachte heeft verklaard dat zij op verzoek van een kennis van haar overleden moeder, ene ‘ [naam] ’, van wie zij geen achternaam en geen adres kent, het geldbedrag op haar rekening heeft laten storten. Dit geld zou afkomstig zijn van de man met wie die ‘ [naam] ’ een buitenechtelijke relatie had en zou bestemd zijn voor de aanschaf van een auto. De verdachte heeft niet gekeken van wie het geld afkomstig was. Na bijschrijving van het bedrag heeft zij aan de hand van instructies van deze ‘ [naam] ’ haar opnamelimiet verhoogd, een deel van het bedrag eerst naar haar spaarrekening overgeboekt en vervolgens weer terug naar haar betaalrekening, om het geldbedrag van € 39.870,- uiteindelijk in drie opeenvolgende dagen bij verschillende geldautomaten op te nemen. In het licht van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zodanig is tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht dat zij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. De rechtbank acht het (impliciet subsidiair) ten laste gelegde schuldwitwassen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op tijdstippen in de periode van 28 maart 2017 tot
en met 31 maart 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen,
immers
hebbenzij, verdachte, en haar mededader,
een voorwerp, te weten een geldbedrag zijnde 39.870,- euro,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet ,
terwijl zij redelijkerwijs moest
envermoeden dat dat
geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Zij heeft onder valse voorwendselen een geldbedrag van € 39.870,- op haar bankrekening ontvangen voor een vage kennis en dat geld voor die kennis in een aantal tranches opgenomen, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat geld een criminele herkomst had. Achteraf heeft zij zich pas gerealiseerd dat zij als katvanger fungeerde en dat er misbruik van haar is gemaakt. Met haar handelen heeft de verdachte de onderliggende criminele activiteiten gefaciliteerd. Zij heeft door haar handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van oplichtingspraktijken aan het zicht zijn onttrokken en dat de oplichters buiten schot zijn gebleven. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt en in stand gehouden. Bovendien vormen witwasactiviteiten een bedreiging voor de legale economie en wordt daarmee het vertrouwen in de integriteit van het financiële verkeer ondermijnd. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan. De rechtbank houdt echter ook rekening met het feit dat er misbruik van de verdachte is gemaakt en dat zij spijt heeft van haar handelen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 juni 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft in haar leven meerdere perioden gehad waarin zij moeite had om haar zaken op orde te houden. Zij zal niet snel nee zeggen en is daardoor vatbaar voor invloed van anderen. De reclassering acht het wenselijk dat de verdachte ondersteuning krijgt van Pameijer of Mozaïek om met haar mee te kijken naar die zaken waar zij extra begeleiding bij kan gebruiken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook om een voorwaardelijke straf, met een proeftijd, en een meldplicht en begeleiding door Pameijer op te leggen.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is er gelet op de ernst van het feit geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een straf. De rechtbank zal een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Bij de bepaling van de duur van de taakstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen taakstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Door de officier van justitie is tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar daartoe ziet de rechtbank geen aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 39.870,- aan materiële schade en een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot vergoeding van materiële schade van € 39.870,- kan worden toegewezen. Met betrekking tot de vordering van € 300,- aan immateriële schade is onvoldoende concreet onderbouwd waaruit de psychische schade zou bestaan, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering nu het causaal verband tussen de schade en het ten laste gelegde feit ontbreekt. De schade is ontstaan door de oplichting en de verdachte is daarbij niet betrokken geweest.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard nu de vordering is ingediend door [naam benadeelde] als natuurlijk persoon, terwijl uit het dossier is gebleken dat het geldbedrag van € 39.870,- is overgemaakt vanaf de rekening van [naam bedrijf] Een machtiging ontbreekt. Dit maakt dat het voegingsformulier niet door de juiste (rechts)persoon is ingediend. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9..Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet wel aanleiding tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam bedrijf] De schadevergoedingsmaatregel kan ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht te allen tijde worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vast staat dat [naam bedrijf] schade heeft geleden door het bewezen verklaarde strafbare feit. Als de verdachte haar bankrekening niet ter beschikking had gesteld en niet had meegewerkt aan het opnemen van het geld, was de schade van [naam bedrijf] niet ontstaan. De schade is dus een rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde handeling (zie ook Hoge Raad 3 februari 2015, ECLI:HR:2015:216). De verdachte is naar burgerlijk recht jegens [naam bedrijf] aansprakelijk voor een bedrag van
€ 39.870,-. De gevorderde immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal daarom aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van € 39.870,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag zoals hierna is vermeld.
9.1.
Conclusie
Oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht voor een bedrag van € 39.870,-.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 40 (veertig) uur niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan begeleiding door Pameijer of Mozaïk, zolang als de reclassering dit noodzakelijk vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om ten behoeve van [naam bedrijf] aan de staat te betalen een bedrag van
€ 39.870,- (zegge: negenendertigduizend achthonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 39.870,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
234 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan [naam bedrijf] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van [naam bedrijf] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Zij
op één of meer tijdstip(pen)in of omstreeks de periode van 28 maart 2017 tot
en met 31 maart 2017 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich
schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s),
van een of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) zijnde 39.870,-
euro, althans enig(e) gro(o)t(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of
herkomst verborgen en/of vindplaats en/of vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e)
voorwerp(en) was en/of
een of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) zijnde 39.870,- euro,
althans enig(e) gro(o)t(e) geldbedrag(en), verworven, voor handen gehad,
overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik
gemaakt,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;