4.1.3.Beoordeling
Feitelijke basis
Bij de beoordeling van de feiten gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[naam verdachte rechtspersoon] heeft de partij pinda’s met lotnummer [lotnummer 1] gekocht van een Argentijnse leverancier. Deze partij pinda’s is op 25 februari 2015 door SGS Argentinië, een gerenommeerd bedrijf dat pinda’s test, getest op aflatoxine. De uitkomst van deze test was dat er in de monsters geen aflatoxine is aangetroffen. Op 17 maart 2015 is door [naam medeverdachte] toestemming gegeven om deze partij pinda’s nogmaals te laten testen ten behoeve van de verkoop aan Unilever. Deze nieuwe test is, na bemonstering door Schutter Groep, uitgevoerd door SGS Spijkenisse. De monsters van deze test blijken een te hoog aflatoxinegehalte te bevatten. De uitslag van de test is naar Unilever gestuurd en Unilever heeft [naam medeverdachte] via een e-mail op 26 maart 2015 op de hoogte gesteld van deze uitslag. Unilever heeft geen op deze analyse betrekking hebbend aflatoxine-certificaat aan [naam medeverdachte] / [naam verdachte rechtspersoon] verstrekt. Naar aanleiding van de laatste testuitslag is de partij pinda’s geweigerd door Unilever. Op 7 mei 2015 is de partij pinda’s met lotnummer [lotnummer 1] en warrant-nummer [warrant-nummer 1] vrijgegeven door [naam verdachte rechtspersoon] voor [naam bedrijf 2] . Op 11 mei 2015 zijn deze pinda’s ook vervoerd naar [naam bedrijf 2] . Bij de aankoop van de pinda’s met warrant-nummer [warrant-nummer 1] heeft [naam bedrijf 2] gevraagd om een aflatoxine-certificaat. [naam medeverdachte] heeft toen het certificaat dat is opgemaakt door SGS Argentinië opgestuurd. Daarbij is geen melding gemaakt van de testuitslag zoals die door Unilever aan [naam medeverdachte] / [naam verdachte rechtspersoon] is medegedeeld. De pinda’s zijn op 12 mei 2015 door [naam bedrijf 2] afgekeurd (om redenen die los staan van de aflatoxine).
Op 28 september 2016 is een door [naam verdachte rechtspersoon] gekochte partij Amerikaanse pinda’s met lotnummer [lotnummer 2] getest op aflatoxine door JLA, net als SGS een gerenommeerd testbedrijf. Bij deze test is geen aflatoxine in de pinda’s aangetroffen. De partij pinda’s met nummer [lotnummer 2] is in Nederland opgeslagen onder warrant-nummer [warrant-nummer 2] . Ook deze partij pinda’s is in opdracht van Unilever in Nederland opnieuw bemonsterd door Schutter Groep en vervolgens getest door SGS Spijkenisse. Uit de tweede test bleek dat de geteste monsters teveel aflatoxine bevatten. De uitslag van deze tweede test heeft Unilever op 27 januari 2017 per e-mail naar [naam medeverdachte] gestuurd, met de mededeling dat de partij door Unilever werd geweigerd. In de periode van 7 april 2017 tot en met 31 mei 2017 is deze partij pinda’s in delen verkocht aan [naam bedrijf 2] . Op 13 april 2017 heeft [naam bedrijf 2] aan [naam medeverdachte] / [naam verdachte rechtspersoon] gevraagd om het aflaxtoxine-certificaat. Ook deze keer is het certificaat van origine meegestuurd en is er door [naam medeverdachte] / [naam verdachte rechtspersoon] aan [naam bedrijf 2] geen melding gemaakt van de uitslag van de tweede test.
Te beantwoorden vragen
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vragen gesteld a) wat het aflatoxinegehalte van de partijen pinda’s was ten tijde van de verkoop aan [naam bedrijf 2] , b) of deze partijen zijn aan te merken als schadelijk voor de gezondheid en ten slotte, c) of, indien dat het geval is, de verdachte deze partijen pinda’s heeft verkocht terwijl zij wist dat deze pinda’s schadelijk waren voor de gezondheid en zij dit schadelijke karakter voor [naam bedrijf 2] heeft verzwegen, danwel dat het aan haar schuld te wijten is dat deze schadelijke waren zijn verkocht zonder dat de koper met het schadelijke karakter ervan bekend was.
a.
Wat was het gehalte aan aflatoxine ten tijde van de verkoop aan [naam bedrijf 2] ?
Inleiding
In absolute zin kan niet beantwoord worden hoeveel aflatoxine in de partijen pinda’s zat die de verdachte heeft verkocht aan [naam bedrijf 2] . Aflatoxine, zoals ook de verdediging aanvoert, is niet gelijkmatig verdeeld over een partij noten en een relatief kleine hoeveelheid aangetaste noten kan leiden tot een te hoge testwaarde. Dat is de reden dat de Europese regelgeving nauwkeurig voorschrijft hoe de bemonstering moet plaatsvinden.Voor partijen zoals de onderhavige, komt dat er op neer dat er 100 basismonsters worden genomen met een totaalgewicht van ongeveer 20 kg. Dat verzamelmonster wordt gesplitst in twee deelmonsters. Die worden ieder op hun beurt fijngemalen en met water aangelegd en dan wordt getest hoeveel aflatoxine is aangetroffen. Blijkens het dossier leidt deze wijze van bemonstering tot een redelijke mate van zekerheid dat de partij niet te veel aflatoxine bevat, maar herhaalde metingen kunnen – zoals ook de verdediging aanvoert – tot andere uitkomsten leiden.
Wat is er gemeten?
De partijen pinda’s met lotnummers [lotnummer 1] en [lotnummer 2] van feit 1 zijn ieder voor zich twee keer getest. De eerste test is voor verscheping uitgevoerd in Argentinië respectievelijk Amerika. De tweede test is uitgevoerd door SGS Spijkenisse. In de testen in Argentinië en Amerika is geen aflatoxine aangetroffen. SGS Spijkenisse heeft de volgende waardes gerapporteerd:
[Tabel met gemeten Aflatoxine-waarden]
Wettig bewijs?
Los van de vraag hoe de oorspronkelijke certificaten en de certificaten van SGS Spijkenisse zich verhouden, stelt de verdediging zich op het standpunt dat in deze zaak niet wordt voldaan aan het in artikel 344, eerste lid, onder 5 Sv neergelegde bewijsminimum. Dit verweer slaagt niet. De analyseresultaten van SGS Spijkenisse, die inderdaad zijn aan te merken als een ander geschrift in de zin van voornoemd wetsartikel, staan immers niet op zichzelf. Uit andere bewijsmiddelen – getuigenverklaringen en e-mailwisseling – blijkt de wijze waarop en de context waarbinnen de analyseresultaten door SGS Spijkenisse zijn verkregen. Verder eist de wet niet dat de schadelijkheid van de pinda’s moet blijken uit meerdere bewijsmiddelen: het bewijsminimum geldt voor de tenlastelegging als geheel, niet voor onderdelen daarvan.
Reden tot twijfel aan de door SGS Spijkernisse gemeten waardes?
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan het onderzoek door SGS Spijkenisse, inclusief de door hen in de monsters gemeten aflatoxinewaarden. SGS Spijkenisse is een gerenommeerd bedrijf en de deskundigheid van dit bedrijf is als zodanig niet in geschil.Het dossier bevat geen concrete aanwijzingen dat bij de bemonstering van de partijen pinda’s sprake is geweest van contaminatie.
Deze conclusie wordt niet anders door het feit dat uit het dossier naar voren komt dat verschillende steekproeven in één en dezelfde partij tot verschillende uitkomsten kunnen leiden. Het totaalbeeld dat de rechtbank hiervan heeft gekregen, is dat dit met name komt doordat het gaat om steekproeven waarin wordt getest op een stof die, zoals ook de verdediging bij herhaling heeft benadrukt, nu eenmaal niet homogeen in alle pinda’s van een partij zit. Dat maakt niet dat de bevindingen van SGS Spijkenisse in deze twee concrete partijen als onbetrouwbaar aan de kant geschoven kunnen worden.
De rechtbank gaat ook voorbij aan het verweer dat marktpartijen in andere landen de mogelijkheid krijgen om een afgekeurde partij pinda’s nogmaals te testen. De verdachte heeft immers de partijen met lotnummers [lotnummer 1] en [lotnummer 2] niet nogmaals gekeurd.
Slotsom
De rechtbank gaat er vanuit dat in de in Argentinië en Amerika genomen monsters geen (aantoonbare) aflatoxine zat en in de in Nederland genomen monsters wel, en wel conform de hiervoor weergegeven bevindingen van SGS Spijkenisse. Er zat dus aflatoxine in deze partijen, zij het niet overal. Bij gebreke aan een aannemelijke alternatieve uitleg komt dit verschil in uitkomst doordat aflatoxine niet homogeen over een partij pinda’s is verdeeld en de monstername plaatsvindt door middel van steekproeven.
Schadelijk voor de gezondheid?
Bij de beoordeling van de vraag of de door de verdachte aan [naam bedrijf 2] verkochte pinda’s kunnen worden aangemerkt als “voor de gezondheid schadelijke waren” in de zin van de artikelen 174 en 175 Sr, dient te worden vastgesteld of bij deze partijen pinda’s sprake is geweest van potentieel nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid. Daarbij is niet vereist dat de gezondheid van iemand daadwerkelijk door deze partijen pinda’s is aangetast. Voldoende is dat er een reële mogelijkheid bestaat dat als gevolg van elk gebruik van deze pinda’s, waarmee redelijkerwijs rekening moet worden, er schadelijke gevolgen kunnen intreden.Daarbij gaat het niet alleen om gevolgen op de korte termijn, maar ook om gevolgen die op de (zeer) lange termijn kunnen intreden.
Dat de stof aflatoxine zeer gevaarlijk is voor de gezondheid, staat niet ter discussie. De vraag is of dat geldt voor deze twee partijen als geheel. In dat verband is allereerst van belang dat de Europse Unie in verordening (EG) 1881/2006 heeft bepaald welke waarden aflatoxine in pinda’s bestemd voor menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen als maximaal toelaatbaar worden geacht, namelijk: 2,0 microgram/kg voor aflatoxine B1 en 4,0 microgram/kg pinda’s voor alle aflatoxinen bij elkaar. De door SGS Spijkenisse gemeten waardes liggen daar ver boven.
Van belang is verder de wetenschappelijke kennis over aflatoxine en wat daarover uit het dossier blijkt. Concreet is dan het volgende van belang.
- Inname van een te grote hoeveelheid aflatoxine B1 ineens veroorzaakt schade aan de lever en dit uit zich in buikpijn, misselijkheid, bloedingen, geelzucht en waterzucht. Bij regelmatige inname van aflatoxine B1 gedurende langere tijd kunnen levertumoren ontstaan. Aflatoxine komt ook in het bloed terecht. Daardoor kan het via de placenta een ongeboren kind gevoeliger maken voor leverschade en kanker.
- Wat betreft het risico op tumorvorming wordt algemeen aangenomen dat er geen drempeldosis bestaat beneden welke geen tumorvorming kan optreden. Uit de risico-evaluatieverslagen blijkt dat zelfs een zeer laag niveau van blootstelling aan aflatoxinen, dat wil zeggen 1 ng/kg lichaamsgewicht per dag of minder, bijdraagt tot het risico van leverkanker.
- Uit een risicoanalyse van prof. [naam deskundige] blijkt dat in algemene zin gezegd kan worden dat aardnoten met meer aflatoxine Bl dan toegestaan en die niet zijn behandeld, als deze bewerkt en geconsumeerd worden een verhoogde kans kunnen geven op ernstige gezondheidseffecten.
- Uit onderzoek van de Europese Food Safety Autority blijkt onder meer dat een aflatoxine B1-concentratie van 20 microgram/kg (verwerkte) pinda’s leidt tot een een
margin of exposurebij een volwassene van 60 kg die ruim lager is dan de door EFSA geadviseerde margin of exposure. Anders gezegd: dit is riskanter dan de EFSA adviseert.
- Zoals hiervoor is overwogen, gelden er wettelijke maxima voor aflatoxine in pinda’s. De EU heeft onderzoek laten doen of het maximum van 4,0 microgram/kg pinda’s voor alle aflatoxinen gezamenlijk kon worden verhoogd naar 10 microgram/kg pinda’s. De conclusie daarvan is dat dit het kankerrisico zou verhogen en dat risico werd niet aanvaardbaar gevonden.
Gelet op het voorgaande dienen de partijen pinda’s met lotnummers [lotnummer 1] en [lotnummer 2] als gevaarlijk voor de gezondheid te worden beschouwd. De forse overschrijding van de toegestane maxima in de in opdracht van Unilever genomen monsters in combinatie met het feit dat aflatoxine ook in zeer kleine hoeveelheden gevaarlijk is, leidt tot die conclusie. De omstandigheid dat de wijze waarop de partijen pinda’s worden getest, met zich brengt dat één of enkele pinda’s met een hoog aflatoxinegegehalte een grote invloed kunnen uitoefenen op de berekening van het totale aflatoxinegehalte van een partij pinda’s, leidt niet tot een ander oordeel. Dat is immers inherrent aan het systeem dat is opgezet voor het bemonsteren en testen van pinda’s en uit de testen van SGS Spijkernisse blijkt nu eenmaal dat, wat er ook zij van de mate van verspreiding binnen de geteste monsters, er te veel aflatoxine in die monsters zat.
c. Opzet of schuld?
Nu het voor de rechtbank vaststaat dat de door de verdachte aan [naam bedrijf 2] verkochte pinda’s schadelijk zijn voor de gezondheid, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachte deze schadelijke waren
opzettelijkin de handel heeft gebracht met verzwijging van het gevaar voor de gezondheid of dat zij er
schuldaan heeft dat dit is gebeurd.
Geen opzet
Om opzet vast te stellen, moet aangetoond worden dat de verdachte tenminste wist dat er een aanmerkelijke kans was dat de door haar verkochte pinda’s schadelijk voor de gezondheid waren en dat zij die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat aan deze laatste voorwaarde – de aanvaarding van de aanmerkelijke kans – niet aantoonbaar is voldaan. De verdachte heeft onweersproken aangevoerd dat zij in de jaren voorafgaand aan het tenlastegelegde feit meermalen steekproefsgewijs nader onderzoek heeft verricht aan partijen pinda’s die door Unilever waren geweigerd vanwege een te hoog gehalte aan aflatoxine en dat bij dat latere onderzoek in alle gevallen was geconstateerd dat het aflatoxinegehalte van de pinda’s beneden de maximaal toelaatbare waarden lag. Verder is onbetwist aangevoerd dat [naam verdachte rechtspersoon] , teneinde de kwaliteit van ingekochte pinda’s goed te houden, maatregelen trof zoals het inschakelen van internationaal erkende rederijen en het opslaan van pinda’s in erkende, gecertificeerde op- en overslagbedrijven. De rechtbank ziet in deze omstandigheden contra-indicaties dat [naam verdachte rechtspersoon] het risico op de verkoop van partijen noten met te hoge aflatoxinegehaltes heeft willen aanvaarden. Dat leidt tot een vrijspraak voor feit 1, in de primaire variant (want: geen opzet aantoonbaar).
Wel schuld
Wel heeft [naam verdachte rechtspersoon] aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door bij de verkoop van de pinda’s zonder meer af te gaan op de origine aflatoxine-certificaten, terwijl er andersluidende testresultaten van latere datum lagen. De uitkomst van eerdere steekproeven bood immers geen garantie dat de analyseresultaten van Unilever ten aanzien van de onderhavige partijen pinda’s onjuist waren. Wat de verdachte had moeten doen, was nader onderzoek naar deze partijen noten, zij had de NVWA moeten informeren conform artikel 19 van de EU verordening 1978/2002 en zij had de informatie van Unilever niet mogen verzwijgen voor haar koper. Er is daarom wel sprake van schuld. Dat Unilever geen melding bij de NVWA heeft gedaan, doet daar niet aan af. Unilever is immers niet de meldplichtige onder artikel 19 lid 3 van Verordening 178/2002.
De hierboven beschreven gedragingen kunnen aan de verdachte worden toegerekend. De gedragingen speelden zich af in de sfeer van de verdachte. De verkoop van de pinda’s met teveel aflatoxine vond namelijk plaats door en onder de verantwoordelijkheid van [naam medeverdachte] die verantwoordelijk was voor de in- en verkoop van de pinda’s. Het verkopen van pinda’s valt binnen de normale bedrijfsvoering en de gedragingen zijn de verdachte dienstig geweest. Dat alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, subsidiair.