ECLI:NL:RBROT:2020:7074
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurachterstand en proceskostenveroordeling in civiele procedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2020, is een geschil ontstaan tussen de Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde, die handelt onder de naam van een bewindvoerder over de goederen van een derde partij. De eiseres, Woonstad, heeft de gedaagde aangesproken op een huurachterstand van € 621,74, die is ontstaan tot en met oktober 2019. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft de gedaagde geen betaling verricht. Woonstad heeft een vordering ingesteld om de gedaagde te veroordelen tot betaling van € 500,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een huurachterstand was, maar dat deze is ingelopen door een gift van het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam. Hierdoor was er geen sprake meer van een huurachterstand, maar van een voorstand van € 218,11. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat Woonstad niet nodeloos in rechte betrokken is en de gedaagde in het ongelijk is gesteld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 224,07 aan verschotten en € 144,- aan salaris voor de gemachtigde van Woonstad.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De gedaagde heeft geen voldoende gemotiveerde betwisting van de vordering kunnen aanvoeren, waardoor de rechter in het voordeel van Woonstad heeft beslist.