In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld, bedreiging met geweld en afpersing. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 60 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de beroving. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de beroving, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend kon vaststellen dat hij betrokken was bij het feit. De verdachte had weliswaar contact gehad met een medeverdachte en was in de buurt van de plaats delict, maar er was geen bewijs dat hij de gewapende man was of dat hij de vluchtauto bestuurde.
De rechtbank oordeelde echter dat er wel voldoende bewijs was voor het voorhanden hebben van twee automatische vuurwapens, een Glock-pistool en een trommelmagazijn, waarvoor de verdachte een gevangenisstraf van 181 dagen kreeg opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en de risico's die dit met zich meebrengt voor de veiligheid van de samenleving. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan schuldheling van een kentekenplaat, wat ook bijdroeg aan de strafmaat. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad, maar vond de opgelegde straf passend en geboden.