ECLI:NL:RBROT:2020:6990

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
10/996771-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door medewerker van de Belastingdienst met vervalste donatieformulieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een medewerker van de Belastingdienst, die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte had in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2012 een gift van € 2.000 aan de Islamitische Universiteit van Europa opgegeven, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat deze gift daadwerkelijk was gedaan. De verdachte had de dossiers die hij moest beoordelen willekeurig toegewezen gekregen en had de vervalste donatieformulieren niet als zodanig herkend. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van het opzettelijk voorhanden hebben van vervalste geschriften. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld, omdat hij geen invloed had op de toewijzing van de dossiers. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 30 uren op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belastingfraude door een onjuiste aangifte in te dienen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de andere tenlasteleggingen. De in beslag genomen kwitanties werden verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996771-16
Datum uitspraak: 2 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.M. Rethmeier heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.1.
Feiten
Het onder 1 ten laste gelegde
Op 15 april 2013 is de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012 ten name van de verdachte ingediend. In deze aangifte is een bedrag van € 2.000,00 opgegeven aan giften aan de Islamitische Universiteit van Europa.
Het onder 2 ten laste gelegde
De verdachte heeft, als medewerker van de Belastingdienst, van september tot en met december 2014 aangiften van belastingplichtigen gecontroleerd, die daarin giften aan de Islamitische Universiteit van Europa hebben opgegeven. In die hoedanigheid heeft hij de giften gecontroleerd die [naam persoon 1] bij de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2012 en 2013 had opgegeven. Daartoe heeft hij de onderliggende kwitanties beoordeeld en geaccordeerd.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de in de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012 opgegeven giften niet daadwerkelijk heeft gedaan. Daartoe is aangevoerd dat de administratie van de Islamitische Universiteit van Europa ernstige gebreken vertoonde, zodat het ontbreken van de giften van de verdachte daarin niet bewijst dat verdachte geen giften heeft gedaan. Daarnaast is de verklaring van bestuurder [naam persoon 2] onbetrouwbaar. [naam persoon 2] is de hoofdverdachte in een omvangrijke fraudezaak, waaruit de onderhavige zaak is voortgevloeid. Bovendien werd hij in 2017 bevraagd over donaties uit 2012, zodat niet valt uit te sluiten dat hij over het hoofd heeft gezien dat enkele hogere donaties zoals die van de verdachte daadwerkelijk zijn gedaan. De verdachte heeft uitgebreid verklaard waarom hij heeft gedoneerd. De kwitanties van deze donaties zijn ook aangetroffen in zijn woning.
4.1.3.
Standpunt officier van justitie
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat de door [naam persoon 1] ingediende donatieformulieren vervalst waren, dat de verdachte dit wist en dat hij de formulieren desondanks geaccepteerd heeft en de aangiften inkomstenbelasting goedgekeurd heeft. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het opzettelijk voorhanden hebben van een vervalst geschrift.
4.1.4.
Beoordeling
Feit 1
[naam persoon 2] , penningmeester van de Islamitische Universiteit van Europa, heeft in onderzoek Bear Creek 3 verklaard over de bij de universiteit bestaande praktijk waarbij giftenkwitanties werden verstrekt tegen betaling van een percentage van het op de kwitantie vermelde bedrag. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van anderen, dat zij in en rond 2012 kwitanties bij de Islamitische Universiteit van Europa hebben ‘gekocht’ tegen een bepaald percentage van het op de kwitantie vermelde bedrag. De rechtbank vindt de verklaring van [naam persoon 2] daarom geloofwaardig en gaat daarvan uit. [naam persoon 2] heeft, toen hem een lijst werd getoond met vermeende giften waarop ook de twee giften van in totaal
€ 2.000,00 staan die de verdachte in zijn belastingaangifte over 2012 heeft opgegeven, verklaard dat geen van de giften op deze lijst daadwerkelijk is gedaan, maar er slechts 10% of 12% van de desbetreffende bedragen is betaald. Er werden enkel volledige giften onder de € 500,00 gedaan, aldus [naam persoon 2] . Op basis daarvan acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de door hem opgegeven giften niet daadwerkelijk heeft gedaan, en aldus een te hoog bedrag aan uitgaven voor giften heeft opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012.
Feit 2
De verdachte heeft als medewerker van de Belastingdienst verschillende dossiers beoordeeld, waaronder die van [naam persoon 1] . Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting valt af te leiden dat de verdachte de door [naam persoon 1] ingediende donatieformulieren wellicht ten onrechte heeft goedgekeurd. Dit op zichzelf leidt echter niet tot de conclusie dat hij opzettelijk vervalste geschriften voorhanden heeft gehad. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat de verdachte de te beoordelen dossiers kreeg toebedeeld en dus zelf geen invloed had op welke donatieformulieren hij onder zich zou hebben. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 april 2013 te Vlaardingen of elders in Nederland,
opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in deAlgemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een electronische aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2012 (DOC-010) ten name van [naam verdachte] , onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen of de
belastingdienst, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft verdachte, opzettelijk op de bedoelde electronische aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het genoemd jaar, een te laag bedrag aan belastbaar inkomen en een te hoog bedrag aan uitgaven voor giften opgegeven/vermeld, te weten 2000 euro
gift aan de Islamitische Universiteit van Europa.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te wenig belasting wordt geheven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. Hij heeft misbruik gemaakt van het belastingsysteem door ten onrechte een bedrag aan giften op te geven, waardoor hij te weinig inkomstenbelasting heeft betaald. Hiermee heeft hij de Belastingdienst, en dus de samenleving, financieel benadeeld.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met een veroordeling voor beide ten laste gelegde feiten en heeft een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd. Nu de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 ten laste gelegde, zal de rechtbank een lagere straf opleggen. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit vindt de rechtbank een taakstraf passend.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 28 december 2016 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dus aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 28 december 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van drieënhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van anderhalf jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een taakstraf hebben opgelegd voor de duur van 40 uren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 30 uren opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen kwitanties te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen kwitanties zullen worden verbeurd verklaard.
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
30 (dertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
24 (vierentwintig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
12 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd:
1
STK Papier
KVI—4, IBN-code [code] /donatie kwitanties.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.