ECLI:NL:RBROT:2020:6944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
8575130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de besloten vennootschap Orbi Opleidingen B.V. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. Winter-van Rijswijk, vorderde betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, reiskosten en kosten voor rijlessen, alsook nakoming van de verplichting tot verstrekking van bruto/netto specificaties van het loon en vakantiegeld. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 juli 2020 via een videoverbinding, waarbij de gedaagde partij, Orbi, niet is verschenen, waardoor verstek is verleend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, wat noodzakelijk is voor de behandeling in kort geding. De vordering is beoordeeld op aannemelijkheid en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering niet ongegrond of onrechtmatig is. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, met uitzondering van de gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten, omdat niet is aangetoond dat deze kosten vóór de dagvaarding zijn betaald.

De kantonrechter heeft Orbi veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 3.796,54 aan de eiser, bestaande uit achterstallig loon en vakantietoeslag, en heeft ook de reiskosten en kosten voor rijlessen toegewezen. Daarnaast is Orbi verplicht om binnen twee weken na de uitspraak deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van Orbi, die ook in de kosten van het geding is veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8575130 \ VV EXPL 20-230
uitspraak: 15 juli 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Z-H),
eiser,
gemachtigde: mr. B. Winter-van Rijswijk te Rijswijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Orbi Opleidingen B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
die niet heeft gereageerd.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiser] ” en “Orbi”.

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het exploot van dagvaarding van 19 juni 2020, met producties.
In verband met de corona-maatregelen heeft de mondelinge behandeling op 13 juli 2020 plaatsgevonden via een video-verbinding (Skype voor bedrijven). [eiser] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. B. Winter-van Rijswijk.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, in de dagvaarding is op juiste wijze aangegeven op welke wijze gedaagde in het geding kon verschijnen, is er niemand namens Orbi verschenen. Tegen Orbi is verstek verleend.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vordering

[eiser] heeft in kort geding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Orbi te veroordelen:
i. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 3.796,54 netto, bestaande uit achterstallig loon (ad € 3.412,- netto), achterstallige vakantietoeslag over 2019 (ad € 384,54 netto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf elk tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend met ingang van de datum waarop deze telkens opeisbaar was, alsmede over de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW
met ingang van de telkens met inachtneming van art. 7:625 BW te bepalen data tot aan de dag der voldoening;
ii. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de reiskosten voor woon-werkverkeer over de periode november 2019 tot en met maart 2020 ad € 277,30 netto alsmede kosten voor rijlessen ad € 1.384,60 netto;
iii. tot nakoming van haar verplichting ex artikel 7:626 BW door verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties van het loon en het vakantiegeld over de maanden november 2019 tot en met mei 2020, binnen twee weken nadat vonnis is gewezen, zulks op straffe van een dwangsom ad € 250,- per dag voor elke dag dat Orbi hiermee in gebreke blijft;
iv. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 670,84 (exclusief 21% btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
v. in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde
daaronder begrepen.

3..De beoordeling

[eiser] heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Daarmee is voldaan aan de voor behandeling van een zaak in kort geding geldende eis van (voldoende) spoedeisend belang.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
De vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt dan ook toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
De jegens Orbi gevorderde dwangsom is relatief hoog en niet gemaximeerd. De kantonrechter maakt gebruik van de bevoegdheid tot matiging en maximering van de dwangsom tot een bedrag van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- in totaal.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door [eiser] zijn betaald aan de gemachtigde.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient Orbi verwezen te worden in de kosten van het geding. Nu [eiser] procedeert op basis van een toevoeging, blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.

4..De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt Orbi om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 3.796,54 netto, bestaande uit achterstallig loon (ad € 3.412,- netto), achterstallige vakantietoeslag over 2019 (ad € 384,54 netto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf elk tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend met ingang van de datum waarop deze telkens opeisbaar was, alsmede over de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW met ingang van de telkens met inachtneming van art. 7:625 BW te bepalen data tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Orbi om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de reiskosten voor woon-werkverkeer over de periode november 2019 tot en met maart 2020 ad € 277,30 netto alsmede de kosten voor rijlessen ad € 1.384,60 netto;
veroordeelt Orbi tot nakoming van haar verplichting ex artikel 7:626 BW door verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties van het loon en het vakantiegeld over de maanden november 2019 tot en met mei 2020, binnen twee weken na de uitspraak van dit vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat Orbi hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt Orbi om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 670,84 (exclusief 21% btw);
veroordeelt Orbi in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 83,00 aan verschotten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487