De Wet publieke gezondheid, de Wet veiligheidsregio’s en de daaruit voortvloeiende noodverordeningen boden ten tijde van de aanloop naar de aanwijzing naar het oordeel van de kinderrechter gelet op het grote belang van de volksgezondheid voldoende wettelijke grondslag voor de zogenoemde 1.5-meter-regel, ook al grijpt die in in het family life van ouders en minderjarige kinderen die niet tot een zelfde huishouden behoren, zoals in het geval van [voornaam minderjarige] en zijn moeder. Het antwoord op de vraag of deze regel, gelet op de inmiddels veranderde omstandigheden thans nog voldoende wettelijk basis heeft laat de kinderrechter in het midden, nu zij in het kader van deze procedure van oordeel is dat van de jeugdbeschermer niet kan worden verwacht zich steeds een eigen oordeel te vormen over de rechtmatigheid van een door de overheid afgekondigde maatregel.
Gelet op de bijzondere omstandigheden in het begin van de coronacrisis, de onbekendheid over het ontstaan en de gevolgen ervan, en de landelijk afgekondigde maatregelen en richtlijnen, waaronder de 1.5-meter-regel, is de kinderrechter dan ook van oordeel dat de GI op 19 maart 2020 kon besluiten de driewekelijkse omgang op te schorten, ook omdat de pleegouders blijkbaar tot een kwetsbare groep behoren.
Uit een e-mailbericht van de GI aan de mentor en bewindvoerder van de moeder blijkt dat de GI er niet aan twijfelde dat de moeder in staat is de 1.5-meter-regel na te leven maar dat het voor de pleegouders heel moeilijk was dit buiten hun eigen controle te laten plaatsvinden. Ter zitting is duidelijk geworden dat de omgang vooral is opgeschort omdat de GI inschatte dat de 1.5-meter-regel niet gehandhaafd zou kunnen worden als [voornaam minderjarige] tijdens een bezoek aan zijn moeder, bijvoorbeeld na een val, getroost zou moeten worden. De moeder zou dat, gelet op die regel niet mogen doen.
De kinderrechter heeft begrip voor dit standpunt, maar is aan de andere kant van oordeel dat er meer inspanningen hadden moeten worden verricht om te bezien op welke wijze dan wel contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn moeder, die zelfs bereid was de 1.5-meter-regel na te leven, had kunnen plaatsvinden. In ieder geval hadden in de beginperiode afspraken moeten worden gemaakt over bijvoorbeeld videobellen of contact via Skype. Dat dit, zoals de GI naar voren heeft gebracht, te belastend zou zijn voor het pleeggezin omdat dan ook de andere pleegkinderen in het gezin in de gelegenheid gesteld zouden moeten worden te videobellen met hun ouders, is naar het oordeel van de kinderrechter geen reden om dat niet te doen. Het zonder meer stopzetten van alle contact is naar het oordeel van de kinderrechter in strijd met het onder meer in het EVRM gewaarborgde recht op family life.
Nu de virusuitbraak in Nederland lijkt te zijn ingedamd en het maatschappelijk leven op steeds meer punten wordt hervat is de kinderrechter van oordeel dat thans in dit geval het recht op (onbegeleide) omgang prevaleert boven de 1.5-meter-regel. De kinderrechter gaat er vanuit dat de moeder, evenals de pleegouders, zich houdt aan de landelijke adviezen en richtlijnen en dat zij als zij corona-achtige verschijnselen heeft het bezoek zal afzeggen.