ECLI:NL:RBROT:2020:6935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
10/710010-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door bijten door verdachte met HIV-virus

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling door het bijten van een slachtoffer, terwijl hij wist dat hij besmet was met het HIV-virus. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 15 januari 2020 een ruzie ontstond tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij de verdachte het slachtoffer in haar hand beet. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan 17 dagen onvoorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de kans op overdracht van het HIV-virus door een beet verwaarloosbaar is, vooral omdat de verdachte medicatie slikt en er geen bloed-met-bloed contact was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar achtte de mishandeling wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de immateriële schade vastgesteld werd op € 1.500,00, en dat de totale schadevergoeding € 1.947,33 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/710010-20
Datum uitspraak: 28 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. I. Stas, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarbij het onvoorwaardelijk deel, te weten 17 dagen, gelijk is aan het voorarrest, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering en zich onder behandeling zal stellen van De Waag.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een poging heeft gedaan om de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte is HIV-positief. Door aangeefster te bijten is, ondanks dat de verdachte medicatie slikt, een kans ontstaan dat de verdachte haar heeft besmet met het HIV-virus.
4.1.2.
Beoordeling
Op 15 januari 2020 is tussen de verdachte en de aangeefster ruzie ontstaan om zijn huissleutels, waarbij zij op de grond terecht zijn gekomen en de verdachte de aangeefster in de worsteling in haar hand heeft gebeten. Omdat de verdachte besmet is met het HIV-virus, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte zich door het bijten in de hand van aangeefster schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is bij de verdachte een opzet op het gevolg vereist: de verdachte zou willens en wetens de aanmerkelijke kans moeten hebben aanvaard dat hij het HIV-virus op de aangeefster zou overdragen op het moment dat hij haar in haar hand beet. Deze kans is naar het oordeel van de rechtbank niet aanmerkelijk te noemen. Uit de medische wetenschap blijkt inmiddels dat de kans op overdracht van het HIV-virus door middel van een beet verwaarloosbaar is, te meer indien de virusdrager onder medisch toezicht staat, virusremmende middelen gebruikt en er geen sprake is van bloed-met-bloed contact. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn medicatie slikt. Er is niet gebleken van bloed-met-bloed contact. De kans op overdracht van het HIV-virus is daarmee zeer klein te noemen.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering van het subsidiair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het bijten en het op de grond gooien aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Ten aanzien van het ten laste gelegde trappen heeft de verdediging bepleit dat dat onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in bijlage II zijn weergegeven van oordeel dat de verdachte de aangeefster op de grond heeft gegooid en in haar hand heeft gebeten. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde trappen niet kan worden bewezen en de verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 15 januari 2020 [naam slachtoffer] heeft mishandeld door haar op de grond te gooien en haar vervolgens te bijten.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 januari 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer]
- ( met kracht) op de grond te gooien, en
- vervolgens in haar hand te bijten (wetende dat hij, verdachte, besmet is met het HIV-virus)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, door het slachtoffer op de grond te gooien en vervolgens in haar hand te bijten, terwijl hij wist dat hij besmet was met het HIV-virus.
Het feit dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde, maakt niet dat de omstandigheid dat de verdachte besmet was met het HIV-virus bij de strafoplegging geheel buiten beschouwing kan blijven. De bijzondere aard en ernst van de mishandeling dient in aanmerking te worden genomen. Een beet dient op zichzelf te worden aangemerkt als een forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. In dit geval, zoals ook is aangevoerd door de aangeefster ter toelichting op haar vordering als benadeelde partij, zijn de gevolgen ook van psychische aard, omdat zij nog altijd in de onzekerheid en vrees verkeert of/dat zij besmet is met het HIV-virus. Om elk risico op besmetting uit te sluiten heeft de aangeefster een ingrijpend medisch traject moeten ondergaan, waarbij zij een aantal maanden medicatie met belastende bijwerkingen heeft moeten ondergaan. Dit brengt mee dat een vergelijking met straffen die in mishandelingszaken over het algemeen worden opgelegd geen recht doet aan de ernst van het incident.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, waaronder ook een bijtincident.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 april 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is belast met een traumatische jeugdervaring en is gediagnosticeerd met verschillende psychiatrische aandoeningen welke impact hebben op het dagelijks leven van de verdachte. Hierdoor bestaan zorgen over vastigheid van betaalde arbeid, het behouden van stabiele huisvesting en de keuzes die de verdachte maakt op het vlak van relaties. De emotionele beschadiging die voort is gekomen uit zijn jeugd hebben volgens de verdachte gemaakt dat hij in zijn psychosociale ontwikkeling nooit heeft geleerd dat anderen pijn doen niet goed is en dat hij bijten nooit heeft afgeleerd. Dit wordt gezien als factor die het criminogene gedrag negatief beïnvloedt.
Momenteel ontvangt de verdachte ondersteuning vanuit de gemeente. Reclasseringstoezicht bovenop de aanwezige begeleiding wordt geïndiceerd geacht. Er zijn duidelijke hulpvragen.
Reclassering Nederland adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich ter zake van het ten laste gelegde in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert primair een vergoeding van € 14.922,33 en subsidiair een vergoeding van € 5.097,33 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.300,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voor zover het de immateriële schade betreft voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadeposten is de officier van justitie van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat momenteel nog onvoldoende duidelijk is wat de schade is, nu er nog geen eindtoestand is.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde parkeerkosten en kilometervergoeding. Ten aanzien van de studievertraging ontbreekt volgens de verdediging het causaal verband, daar uit de onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij al eerder vertraging had opgelopen. Het gevorderde eigen risico is niet onderbouwd. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging verzocht de vergoeding te matigen en te schatten naar billijkheid.
8.3.
Beoordeling
8.3.1
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering op dit punt door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen voor wat de reis- en parkeerkosten betreft. Ook het eigen risico acht de rechtbank voldoende onderbouwd en wordt toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de studievertraging, levert, gelet op de gemotiveerde betwisting ten aanzien van het causale verband, een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.2
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft opgelopen naar aanleiding van de beet. Daarnaast is bij de benadeelde partij psychisch letsel ontstaan in de vorm van de onzekerheid en de vrees die zij naar aanleiding van de beet heeft (gehad), namelijk de vrees voor een HIV-besmetting.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
8.3.3.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 januari 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.947,33, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 23 (drieëntwintig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar(s) verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.947,33 (zegge: negentienhonderdzevenenveertig euro en drieëndertig eurocent), bestaande uit
€ 447,33 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, voor zover het de vergoeding van de materiële schade betreft; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het resterende deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.947,33(hoofdsom,
zegge: negentienhonderdzevenenveertig euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.947,33 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
29 (negenentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. Stalenberg, voorzitter,
en mrs. A. Verweij en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 januari 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer] in haar hand heeft gebeten, wetende dat hij, verdachte, besmet is
met het HIV-virus,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer]
- ( met kracht) op de grond te gooien, althans naar de grond te werken en/of
- ( vervolgens) in haar hand te bijten (wetende dat hij, verdachte, besmet
is met het HIV-virus) en/of
- ( vervolgens) op/tegen haar lichaam te trappen/schoppen;