In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2020 uitspraak gedaan. De verdachte had seks met de aangeefster, maar de centrale vraag was of dit op vrijwillige basis of onder dwang was gebeurd. De rechtbank concludeerde dat het dwangmatige karakter van de seks niet overtuigend kon worden vastgesteld. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van verkrachting. De uitspraak is vernieuwend van opzet, met een samenvatting aan het begin en een leeswijzer voor de lezer. De rechtbank heeft de tenlastelegging en de motivering van de vrijspraak in verschillende hoofdstukken uiteengezet. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om de beschuldiging te onderbouwen. De aangeefster had weliswaar letsel, maar dit kon niet overtuigend aan de verdachte worden toegeschreven. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was ook aanwezig. De zaak is behandeld in tegenspraak, waarbij de verdediging en de officier van justitie aanwezig waren.