ECLI:NL:RBROT:2020:688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
10/680707-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige en bewijsvoering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2020, stond de verdachte terecht voor ontuchtige handelingen met een vierjarig meisje. Het centrale twistpunt was of de verdachte naast het knijpen in de billen van het slachtoffer ook had gelikt aan haar vagina. De rechtbank concludeerde dat het likken niet overtuigend kon worden vastgesteld, ondanks de verklaring van het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van seksueel binnendringen, maar de rechtbank vond wel bewezen dat hij ontuchtige handelingen had gepleegd door in de billen van het meisje te knijpen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte als ontuchtig moesten worden aangemerkt, gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 60 uren op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €300,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het incident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/680707-17
Datum uitspraak: 23 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 9 januari 2020. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Schiedam, en de officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper.

Kern van dit vonnis

Op de zitting was een belangrijk twistpunt in deze zaak of de verdachte naast het knijpen in de billen van het vierjarige slachtoffer nu wel of niet ook nog gelikt had aan haar vagina. Ook in dit vonnis is dit punt een belangrijk onderdeel. Uiteindelijk vindt de rechtbank dat het likken niet overtuigend kan worden vastgesteld.

Leeswijzer

In de tenlastelegging wordt de verdachte beschuldigd van ontucht met een kind van vier jaar oud. Het zou gaan om het likken en/of betasten van de vagina of de schaamstreek en het aanraken van de billen, al dan niet door seksueel binnendringen van het lichaam. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd maar vindt, met de officier van justitie en de verdediging, niet dat er seksueel is binnen gedrongen. Ook wordt vrijgesproken van het likken en betasten van de vagina als ontuchtige handeling. De motivering van de partiële vrijspraak, de volledige bewezenverklaring, de bewijsmotivering en de bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging. Welke dat is, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 6 maanden en daarnaast een contact- en locatieverbod. De rechtbank komt, ook gelet op de gedeeltelijke vrijspraak als hiervoor genoemd, tot oplegging van een taakstraf van 60 uren met aftrek van voorarrest. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
Hoofdstuk 5 van dit vonnis bevat de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

Hoofdstuk 1: Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te [plaats delict] met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2010), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het (meermalen)
- likken aan en/of betasten van haar vagina, althans het likken en/of betasten
tussen haar schaamlippen, en/of
  • likken over en/of betasten over/van haar schaamstreek en/of
  • betasten van en/of knijpen in haar bil(len);
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te [plaats delict] met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2010), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het (meermalen)
  • likken over en/of betasten over/van haar schaamstreek en/of
  • betasten van en/of knijpen in haar bil(len).

Hoofdstuk 2: Bewijs

2.1
Primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging vindt de rechtbank dat het primair ten laste gelegde seksueel binnendringen niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder motivering zal worden vrijgesproken.
2.2
Subsidiair ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de verklaring van het slachtoffer samen met de resultaten van het DNA onderzoek tot de conclusie leiden dat bewezen kan worden dat de verdachte het slachtoffer heeft gelikt over de schaamstreek en heeft betast en/of heeft geknepen in de billen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat het likken over de schaamstreek niet kan worden bewezen omdat er teveel twijfel is of de handelingen die het slachtoffer beschrijft zijn voorgevallen en of deze door de verdachte zijn verricht. Het door de verdachte erkende knijpen in de billen van het slachtoffer is juridisch gezien geen ontuchtige handeling. De verdachte heeft bij het knijpen geen seksuele intentie gehad maar heeft daarin geknepen omdat het jurkje niet goed zat, waardoor haar billen zichtbaar waren en zij daarom uitgelachen werd door andere kinderen in de speeltuin. De verdachte moet daarom worden vrijgepsroken van de ontuchtige handelingen.
Beoordeling
-
likken over de schaamstreek
De rechtbank vindt dat het likken van de vagina van het meisje niet kan worden bewezenverklaard. Daarover kan het volgende worden gezegd.
De verdachte heeft steeds stellig ontkend dat hij het slachtoffer in de schaamstreek heeft gelikt. Tegenover deze ontkenning staat de verklaring van het slachtoffer over het likken van de schaamstreek. Het slachtoffer is op het moment dat zij haar moeder voor het eerst hierover vertelt vier jaar oud. In 2017 is gebleken dat het slachtoffer verstandelijk nog iets jonger is dan dat ze daadwerkelijk is en inmiddels is bij haar een vorm van autisme gediagnosticeerd, zo blijkt - onder meer - uit de verklaring van de moeder.
Gelet op de leeftijd van het slachtoffer en haar beperkingen moet haar verklaring in de bewijsvoering met de nodige voorzichtigheid worden gebruikt. Daar komt nog bij dat een verklaring over het likken van de schaamstreek van een kind midden in een woonwijk en midden op de dag op enkele meters van de ramen van een aantal woningen, ook los van de leeftijd en beperkingen van het slachtoffer, op het eerste gezicht niet heel aannemelijk lijkt. Op grond van de verklaring van het slachtoffer op zichzelf kan daarom niet op overtuigende wijze worden vastgesteld dat de verdachte aan de schaamstreek heeft gelikt. Steunbewijs voor een bewezenverklaring is daarom noodzakelijk.
Het in het dossier aanwezige steunbewijs wordt gevormd door het NFI rapport van 26 juli 2018. In dit rapport (en de eerder uitgebrachte NFI-rapporten die daarin worden meegenomen) is opgenomen dat in twee bemonsteringen van het kruis van de onderbroek van het slachtoffer DNA is aangetroffen dat heel goed afkomstig kan zijn van de verdachte. Ook is in het kruis een aanwijzing voor de aanwezigheid van speeksel aangetroffen waarbij onduidelijk is van wie dat speeksel is.
  • De deskundige acht de kans op deze beide resultaten zeer groot als er door de verdachte gelikt is aan de schaamstreek.
  • De deskundige acht de kans op een positief testresultaat met de speekseltest van de bemonstering van het kruis als er niet gelikt is klein. Daarbij merkt de deskundige op:
  • De deskundige acht de kans zeer klein dat bij een kort, niet-intensief contact (kneepje) DNA van verdachte wordt overgebracht naar de bil en vervolgens via de bil wordt overgebracht en vervolgens wordt gedetecteerd in bemonsteringen van de voorzijde en van het kruis van de onderbroek.
Op het eerste gezicht overtuigt het steunbewijs en zou dit zeker de verklaring van het slachtoffer kunnen onderbouwen. Aan de bevindingen van de deskundige kleven echter twee (grote) bezwaren. Op de eerste plaats gaat de deskundige uit van een korte kneep in de blote linkerbil van het slachtoffer waarbij geen direct contact is gemaakt met het kruis van de onderbroek. Het is de vraag of dit een goed uitgangspunt is. Op de zitting spreekt de verdachte over het
nietaanraken van de blote bil en bij de politie laat hij het aanraken van de onderbroek min of meer in het midden. Het slachtoffer daarentegen heeft het zowel in haar verklaring(en) tegen haar moeder als in het studioverhoor over het aanraken van de onderbroek door de verdachte.
Op de tweede plaats - en dit is een nog belangrijker bezwaar - heeft de deskundige in zijn bevindingen opgemerkt dat het zou kunnen dat voorafgaand aan of volgend op het incident speeksel in de onderbroek is terechtgekomen van het slachtoffer zelf. In de resultaten is die mogelijkheid niet betrokken omdat wetenschappelijk onderzoek omtrent speeksel in onderbroeken van kinderen niet beschikbaar is. Bij volwassen vrouwen die geen orale seks hebben gehad wordt in 5% van de gevallen speeksel in de onderbroek aangetroffen. Over hoe dat bij kinderen van rond de vier jaar oud is, kan door de rechtbank geen uitspraak worden gedaan, maar dat dit een hoger percentage zal zijn lijkt minst genomen aannemelijk.
Bij die stand van zaken is de rapportage niet als ondersteuning van de verklaring van het slachtoffer aan te merken. De rechtbank is daarom niet overtuigd dat het likken daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft zich afgevraagd of nader onderzoek (bijvoorbeeld door het NFI) in de rede ligt. Daar heeft zij van afgezien. De zaak is inmiddels bijna zes jaar oud en bovendien is het maar zeer de vraag of de resultaten van nader onderzoek een ander licht op de bewijsvraag zullen werpen.
-
Ontbreken seksuele intentie
De verdachte heeft een meisje van vier jaar op het klimrek onverhoeds in haar billen geknepen, waarbij hij met zijn vinger tussen de bilnaad van het meisje is gegaan. De verklaring van de destijds 57-jarige verdachte dat hij met dit handelen het slachtoffer voor uitlachen wilde behoeden, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Als er al een reden tot waarschuwen was, lagen andere manieren veel meer voor de hand.
De handelingen van de verdachte zijn dan ook aan te merken als ontuchtig, omdat het knijpen in de billen, met de vinger tussen de bilnaad, als handelingen van seksuele aard moeten worden aangemerkt. Het verweer wordt verworpen.
2.3
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt net als de officier van justitie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de volgende manier:
hij op 17 mei 2014 te [plaats delict] met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren
[naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2010), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het knijpen in haar billen.
2.4
Bewijsmiddelen
De bewezenverklaring en de bewijsmotivering steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die hieronder is uitgewerkt.
1. Verklaring van de verdachte bij de politie [1]
Op 17 mei 2014 was ik aan de [plaats delict] in [plaats] . Ik zag een meisje op z’n kop op het klimrek en ik zag dat er een bil uit haar onderbroekje stak. Ik kneep in haar billen. Ik denk dat mijn vinger tussen de bilnaad is gegaan.
2. Verklaring van [naam moeder slachtoffer] [2]
Mijn dochter is op 17 mei 2014 aan de [plaats delict] in [plaats] door een man lastig gevallen. Mijn dochter heet [naam slachtoffer] en ze is op [geboortedatum slachtoffer] 2014 vier jaar oud geworden.

Hoofdstuk 3: Kwalificatie en strafbaarheid

3.1
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
3.2
Strafbaarheid feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
3.3
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Hoofdstuk 4: Motivering van de straf

4.1
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een kind van vier jaar door haar in haar billen te knijpen, terwijl zij aan het spelen was in een speeltuin. De verdachte plaatste daarbij zijn vinger in de bilnaad van het meisje. Dit is een ernstig strafbaar feit.
De verdachte heeft tijdens zijn handelen geen oog gehad voor de lichamelijke en geestelijke integriteit en kwetsbaarheid van het vierjarig meisje. De verklaring van de aangeefster (de moeder van het meisje) illustreert de grote impact die deze gebeurtenis bij haar en in elk geval bij haar ouders teweeg heeft gebracht.
4.2
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
4.3
Rapportages
Reclassering
De reclassering heeft op basis van een gesprek met de verdachte geconcludeerd dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. De reclassering vindt een locatieverbod niet uitvoerbaar en geeft aan dat wel aan een contactverbod gedacht kan worden. Voor het overige onthoudt de reclassering zich van een advies over een passende sanctie.
Psychologisch onderzoek
Psycholoog R.A.R. Bullens heeft geconcludeerd dat bij de verdachte (ook ten tijde van het ten laste gelegde) sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid, maar dat deze geen invloed heeft gehad op het hem ten laste gelegde. Hij adviseert daarom het strafbare feit volledig aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico is volgens de psycholoog laag.
4.4
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast eist de officier van justitie oplegging van een vrijheidsbenemende maatregel, namelijk een contactverbod met het slachtoffer en haar ouders en een gebiedsverbod ter plaatse van de speeltuin voor de deur van de verdachte.
4.5
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen. Tegen een contactverbod met het slachtoffer en haar ouders als bijzondere voorwaarde heeft de verdediging geen bezwaar.
4.6
Beoordeling
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en van het likken en wordt veroordeeld voor een deel van het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en houdt verder rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank ziet - naast de praktische problemen rond de uitvoerbaarheid van het gevraagde locatieverbod, waarbij de verdachte zijn woning niet via de voorkant kan verlaten - in de houding van de verdachte op de zitting, het beperkte risico op recidive en het tijdsverloop onvoldoende aanleiding om de verdachte op deze wijze in zijn vrijheid te beperken. De rechtbank zal daarom geen contact- of locatieverbod opleggen.
4.7
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
4.8
Conclusie van de rechtbank
De verdachte krijgt een taakstraf voor de duur van 60 uren, met aftrek van voorarrest, waarbij geldt dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag. Omdat verdachte een lange tijd in voorarrest heeft gezeten, hoeft hij feitelijk geen werkstraf meer uit te voeren.

Hoofdstuk 5: Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , namens [naam slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedings-maateregel.
5.1
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar, maar is deze aan de hoge kant, waarbij zij uitgaat van het primair ten laste gelegde feit (het seksueel binnendringen).
5.2
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak vraagt de verdediging om niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering. Voor het overige stelt de verdediging dat niet duidelijk is welke problemen het meisje al had voor het incident en dat ook over de gevolgen eigenlijk niets bekend is geworden. Ook daarom moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.3
BeoordelingVast is komen te staan dat [naam slachtoffer] als minderjarige slachtoffer is geworden van ontuchtige handelingen die de verdachte heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank mag in dergelijke gevallen verondersteld worden dat het slachtoffer daardoor psychisch letsel heeft opgelopen en dat daardoor aan haar dus immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 300,-. Daarbij kijkt de rechtbank onder meer naar de hoogte van het smartengeld dat in vergelijkbare gevallen wordt vastgesteld. Ook neemt de rechtbank mee dat het gaat om een zeer jong slachtoffer, zodat de eindsituatie van de schade nog niet vaststaat. De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 mei 2014.
Omdat de vordering van de benadeelde partij (uitgaande van het subsidiaire feit) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
5.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Hoofdstuk 6: Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan ook vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) urente verrichten taakstraf resteert;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 300,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 300,- gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
6 dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. G. Schnitzler en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 23 januari 2020.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van politie met nummer [proces-verbaalnummer] , met bijlagen, pagina’s 43 tot en met 48.
2.Proces-verbaal van politie met nummer [proces-verbaalnummer] , met bijlagen, pagina’s 52 tot en met 58.