ECLI:NL:RBROT:2020:687

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
10/073367-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing met een (nep)vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot afpersing met een (nep)vuurwapen. De verdachte heeft op 27 maart 2019 in Rotterdam geprobeerd een man op straat af te persen door hem te bedreigen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De verdachte heeft zijn daden bekend, wat leidde tot een discussie over de op te leggen straf. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank vond dat de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 180 uren verdiende, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling. De rechtbank motiveerde haar beslissing door te wijzen op de ernst van het feit, de impact op de maatschappij en de verdachte's verleden, maar ook op zijn spijtbetuiging en de kans op rehabilitatie. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot diefstal met geweld, maar de poging tot afpersing werd bewezen verklaard. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/073367-19
Datum uitspraak: 23 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 9 januari 2020. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsman mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, en de officier van justitie mr. S.M. Scheer.

Kern van dit vonnis

De verdachte wordt veroordeeld omdat hij iemand op straat met een (nep)vuurwapen heeft proberen af te persen. Omdat de verdachte zijn daden heeft bekend, was op de zitting een belangrijk twistpunt welke straf hij zou moeten krijgen. Uiteindelijk vindt de rechtbank dat de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een flinke taakstraf verdient.

Leeswijzer

In de tenlastelegging wordt de verdachte beschuldigd van poging afpersing en poging tot diefstal met geweld. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie en de verdediging, bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing. De verdachte wordt vrijgesproken van poging tot diefstal met geweld. De volledige bewezenverklaring, de bewijsmotivering en de opsomming van de bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging. Welke dat is, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 180 uren, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
Hoofdstuk 5 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

Hoofdstuk 1: Tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging luidt:
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] , te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
en/of
met het oogmerk om van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of voorgehouden en/of daarbij tegen die [naam slachtoffer] heeft gezegd: ‘Ik ga 'm overhalen!’ en/of ‘Leg neer, en je moet geld neerleggen’, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hoofdstuk 2: Bewijs

2.1
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt net als de officier van justitie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de volgende manier:
hij op 27 maart 2019 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de [plaats delict] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
metbedreiging met geweld [naam slachtoffer] , te dwingen tot de afgifte van geld,
immers heeft hijeen op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en voorgehouden en daarbij tegen die [naam slachtoffer] gezegd: ‘Ik ga 'm overhalen!’ en ‘Leg neer, en je moet geld neerleggen’, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.2
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen.
2.3
Bewijsmiddelen
Met een opgave van de bewijsmiddelen is volstaan, omdat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit.
1. De bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 9 januari 2020;
2. Verklaring van aangever [naam slachtoffer] [1] .

Hoofdstuk 3: Kwalificatie en strafbaarheid

3.1
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:

poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.

3.2
Strafbaarheid feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
3.3
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Hoofdstuk 4: Motivering van de straf

4.1
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft s’nachts op straat onder bedreiging van een vuurwapen dat echt leek, geprobeerd om een man geld afhandig te maken. Dat de afpersing niet is voltooid, is enkel te danken aan het dappere handelen van het slachtoffer, die zich niet heeft laten intmideren door de verdachte en snel de politie heeft laten bellen.
Dit is een gewelddadig, intimiderend en brutaal feit en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid. Niet alleen bij het slachtoffer, zoals dat blijkt uit de aangifte, maar ook bij de maatschappij in het algemeen doordat mensen direct of indirect geconfronteerd worden met dit soort ernstige feiten. De verdachte heeft alleen gedacht aan zijn eigen geldproblemen en heeft niet nagedacht over de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Ook heeft deze actie van de verdachte geleid tot veel politie-inzet waaronder het gebruik van een politie-helicopter om verdachte te kunnen pakken. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zeer aan.
4.2
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verder valt op dat verdachte in het verleden (2004) vaak met politie en justitie in aanraking kwam, maar dat het de laatste jaren goed lijkt te gaan, behalve het feit waar het hier om gaat.
4.3
Reclasseringsapportage
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat de verdachte tussen januari 2005 en januari 2009 gedetineerd is geweest in een jeugdinrichting en het hem daarna gelukt is om zijn leven weer op orde te krijgen. Na het verbreken van zijn relatie is de verdachte zijn stabiele leven kwijt geraakt en kwam hij op straat te staan.
Uit het onderzoek van de reclassering volgt dat huisvesting, financiën, relatie met zijn partner, gezin en familie, psychosociaal functioneren en houding als risico verhogende factoren worden gezien. Een dagbesteding en zijn werkhouding worden gezien als beschermde factoren.
De verdachte houdt zich redelijk aan de gemaakte afspraken in het kader van schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis. Ondanks het feit dat hij regelmatig een afspraak moet verzetten of zelfs vergeet, wordt dit niet gezien als desinteresse, maar komt dit voort uit zijn arbeidsmotivatie en het feit dat hij zijn leven weer zo snel mogelijk op orde wil krijgen.
De reclassering schat de risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden in als gemiddeld en acht begeleiding en een behandeling bij een forensisch polikliniek wenselijk, om de kans op recidive te verkleinen. De verdachte komt gemotiveerd over en zegt naar hulpverlening te verlangen.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening.
4.4
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, geëist met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling volgt en meewerkt aan schuldhulpverlening.
4.5
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Verder heeft de verdediging verzocht om te onderzoeken of deze zaak zich leent voor mediation.
4.6
Beoordeling
De rechtbank vindt het niet noodzakelijk om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, ondanks dat het gaat om een ernstig feit waar doorgaans wel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor worden opgelegd. De rechtbank vindt dit omdat verdachte op zitting oprecht spijt heeft betuigd, omdat hij bij de politie direct openheid van zaken heeft gegeven en omdat hij zich al langere tijd redelijk houdt aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden. De rechtbank gaat er gelet op zijn verklaring en strafblad ook van uit dat het om een eenmalige stomme keus gaat. De rechtbank vindt het met name van belang dat verdachte niet weer de fout in zal gaan en is van oordeel dat een werkstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf het best bij dat doel past. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, ook als hij weer financiële problemen heeft. Daarnaast kunnen daar de bijzondere voorwaarden aan worden gekoppeld die de reclassering heeft geadviseerd, zodat verdachte meer handvatten krijgt om zijn leven in goede banen te leiden, wat de kans op herhaling ook vermindert.
De rechtbank vindt het gelet op de aard van het feit en de omstandigheid dat de verdachte en het slachtoffer elkaar niet kennen, niet nodig om mediation in te zetten. Deze mogelijkheid behoeft dan ook geen onderzoek.
4.7
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
4.8
Conclusie van de rechtbank
De verdachte krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, en een taakstraf voor de duur van 180 uren. Van die straf gaan zes uur af, omdat verdachte drie dagen in voorarrest heeft gezeten. Als verdachte deze werkstraf niet (volledig) of niet goed uitvoert, kan de rechtbank bepalen dat verdachte (maximaal) 87 dagen in hechtenis wordt genomen.

Hoofdstuk 5: Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland te Rotterdam op het adres: Marconistraat 2 en blijft zich melden op de meldplichtafspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. de veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen door een forensische polikliniek als De Waag of Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
3. de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde zal daartoe aan de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
174 (honderdvierenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
87 (zevenentachtig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. G. Schnitzler en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 januari 2020.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van politie met nummer [proces-verbaalnummer] pagina’s 4 tot en met 6.