ECLI:NL:RBROT:2020:686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
10/134993-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gewapende overval op ING bank met geweld en bedreiging

Op 25 mei 2019 heeft de verdachte geprobeerd een filiaal van de ING bank te overvallen. Tijdens deze poging heeft hij twee medewerkers meerdere keren geslagen en gedreigd met een vuurwapen. De verdachte heeft de medewerkers gedwongen om de kluis te openen, maar toen bleek dat er geen geld in de kluis lag, is hij zonder buit vertrokken. De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te plaatsen in het Pieter Baan Centrum, maar deze vordering is afgewezen. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, dat hij zich niets kan herinneren van de overval door het gebruik van een pil, niet aannemelijk geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en heeft hem schuldig bevonden aan poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de ING bank en de medewerkers van de bank, voor de geleden schade door de overval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/134993-19
Datum uitspraak: 20 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] (Curaçao),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de penitentiair psychiatrisch centrum Haaglanden,
raadsman mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • primair: overbrenging van de verdachte naar het Pieter Baan Centrum ex artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering (Sv);
  • subsidiair: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat hij de avond voor de overval een pil heeft geslikt waardoor hij zich vrijwel niets kan herinneren van 25 mei 2019. De rechtbank interpreteert deze verklaring aldus, dat de verdachte bij de hem ten laste gelegde overval ontkent opzettelijk te hebben gehandeld.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank vindt verdachtes verklaring niet aannemelijk en verwerpt deze, omdat deze zich niet laat verenigen met zijn gedrag na de overval. De verdachte heeft namelijk via zijn telefoon op internet gezocht naar informatie over de overval en heeft een medebewoner van de flat waar hij verbleef gevraagd wat hij moest doen, omdat hij net een overval had gepleegd. Daarbij komt ook nog dat de verdachte nog diezelfde dag plotseling en zonder kenbare aanleiding is vertrokken naar Amsterdam.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat verdachte de hem ten laste gelegde overval opzettelijk heeft gepleegd.
4.2
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 mei 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag dat geheel aan een derde, te weten aan ING Bank BV toebehoorde
- aan die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] de woorden heeft toegevoegd: "Geld, geld" en "Al het geld wat je hebt" en "Waar is het geld" en "Waar is het geld of ik schiet" en/ "Snel, snel, anders ga ik schieten" en/ "Niet naar buiten, niet naar buiten" en "Dit is een overval, dit is een overval, geld, geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- zijn hand zodanig in zijn jaszak heeft gehouden alsof hij daar een vuurwapen had, en
- meermalen tegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer 3] heeft geslagen en die [naam slachtoffer 3] heeft vastgepakt bij diens nek en (vervolgens) die [naam slachtoffer 3]
vande servicebalie heeft getrokken, en
- tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot afpersing, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Plaatsing in het Pieter Baan Centrum ter observatie
Door de officier van justitie is primair gevorderd de verdachte ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum. Daartoe is aangevoerd dat uit de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt het vermoeden volgt dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis. Een daadwerkelijke stoornis kon echter niet worden vastgesteld door de deskundige zodat een nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte noodzakelijk is. De raadsman heeft aangegeven hier geen bezwaren tegen te hebben.
Over de verdachte is op 30 november 2019 een Pro Justitia rapport opgesteld door GZ-psycholoog V.I. Tiemens. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek, wat naar inzicht van de rapporteur merendeels gemotiveerd lijkt vanuit zijn procespositie. Hoewel aanwijzingen bestaan voor mogelijke psychische dan wel psychiatrische problematiek, kunnen hierover op basis van het onderzoek geen gefundeerde uitspraken worden gedaan. Daarmee kunnen evenmin uitspraken worden gedaan over een mogelijke doorwerking hiervan in het ten laste gelegde en acht de rapporteur het niet mogelijk om aanbevelingen van gedragsdeskundige en andere aard te doen.
De reclassering heeft op 20 december 2019 een rapport over de verdachte uitgebracht waarin wordt geadviseerd de verdachte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum. Deze conclusie lijkt gebaseerd te zijn op de omstandigheid dat de verdachte recent is overplaatst naar een penitentiair psychiatrisch centrum in verband met een toename van psychische klachten in detentie, in combinatie met het feit dat door zijn weigering van het psychologisch onderzoek geen actuele diagnostiek over de verdachte beschikbaar is.
De rechtbank ziet in het rapport van de reclassering, in combinatie met de bevindingen van de rapporterend psycholoog en de uit het dossier beschikbare informatie over de toedracht van het bewezen feit, onvoldoende aanknopingspunten om de verdachte in het kader van de onderhavige strafzaak ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum ter beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van het feit aan verdachte.
De vordering op grond van artikel 317 Sv zal daarom worden afgewezen.
6.2.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 25 mei 2019 geprobeerd een filiaal van de ING bank met geweld te overvallen. Hij heeft hierbij twee medewerkers meerdere keren geslagen, heeft gedaan alsof hij een vuurwapen bij zich had en heeft ook tegenover andere medewerkers verbaal gedreigd daadwerkelijk te schieten als niet aan zijn eisen zou worden voldaan. Hij heeft de medewerkers van de ING gedwongen om de kluis te openen. Toen bleek dat daar geen geld in lag, is de verdachte zonder buit vertrokken.
Dergelijke feiten zorgen voor veel angst en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en brengen ook breder onrust in de samenleving teweeg. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij is overgegaan tot het plegen van dit ernstige feit en zich kennelijk enkel heeft laten leiden door winstbejag, zonder stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van één van de slachtoffers blijkt dit ook. Het slachtoffer is nog steeds niet volledig aan het werk en volgt therapie vanwege de enorme impact die het feit heeft gehad op zijn leven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 oktober 2019. Dit rapport houdt het volgende in. Op basis van het als hoog beoordeelde recidive risico, verdachtes problemen op meerdere leefgebieden en het vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek, acht de reclassering hulpverlening noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
In het eerder besproken, aanvullend rapport van 20 december 2019 concludeert de reclassering dat vanwege verdachtes verslechterde psychische conditie en zonder actuele diagnostiek, geen mogelijkheden bestaan om verdachte in een ambulant kader te begeleiden. Een klinische behandeling, waarbij hij wordt ingesteld op medicatie, moet volgens de reclassering passend worden geacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Zo heeft de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt genomen. Ter zake van een overval met ander dan licht geweld op een bank is als oriëntatiepunt opgenomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
De rechtbank zal bij de strafoplegging ermee rekening houden dat de verdachte niet in zijn voornemen om de ING bank te overvallen, is geslaagd. Daarentegen heeft de verdachte de bankmedewerkers wel, met veelvuldig fysiek geweld, gedwongen de kluis te openen. Dat het bij een poging tot het plegen van een overval is gebleven is geenszins aan verdachte te danken, maar komt dus slechts doordat er geen geld in de kluis aanwezig was.
De verdachte heeft daarnaast op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Op basis van het reclasseringsrapport van 29 oktober 2019 is de rechtbank van oordeel dat begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn om herhaling van vergelijkbare feiten in de toekomst te voorkomen. Hoewel de reclassering, op basis van verdachtes verslechterde psychische conditie in detentie, in haar aanvullend rapport afstand heeft genomen van dit advies, gaat de rechtbank ervan uit dat de genoemde psychische problemen tijdens zijn detentie binnen het PPC waar hij op dit moment verblijft, adequaat kunnen worden behandeld.
De rechtbank zal daarom, conform het oorspronkelijke reclasseringsadvies, een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

De vordering van [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,= aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,= aan immateriële schade.
De vordering van [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 116,42 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.060,= aan immateriële schade.
De vordering van [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,= aan immateriële schade.
De vordering van ING Bank
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: ING bank N.V. ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 22.304,03 aan materiële schade.
8.1.
Beoordeling
T.a.v. van de vordering van [naam benadeelde 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding wat betreft de immateriële schade komt de rechtbank redelijk voor en is door de verdachte niet weersproken. De vordering zal daarom voor dit deel worden toegewezen.
Niet vast is komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit materiële schade is toegebracht, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
T.a.v. van de vordering van [naam benadeelde 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële en materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank redelijk voor en is door de verdachte niet weersproken. De vordering zal daarom in het geheel worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
T.a.v. van de vordering van [naam benadeelde 3]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
T.a.v. van de vordering van de ING Bank
Ten aanzien van het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten die zijn gemaakt door de inzet van een beveiliger na het bewezen verklaarde feit
(€ 5.788,42) is niet duidelijk geworden dat deze schade rechtstreeks als gevolg van het strafbare feit is ontstaan. Het aanhouden van deze zaak om het causaal verband tussen de inzet van een beveiliger en het bewezen verklaarde strafbare nader te onderzoeken zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding voor het overige door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering voor het overige worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.
Conclusie
Ten eerste moet de verdachte de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , een schadevergoeding betalen van € 1.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Ten tweede moet de verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 1.176,42, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Ten derde moet de verdachte de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 1.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Tot slot moet de verdachte de benadeelde partij ING Bank N.V. een schadevergoeding betalen van € 16.515,61, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal deelnemen aan ambulante diagnostiek en (indien geïndiceerd) aan behandeling van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor maatschappelijke opvang, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan begeleiding gericht op het vinden en behouden van een dagbesteding;
4. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan het verkrijgen van een inkomen;
5. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan het op orde krijgen van zijn financiën;
6. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan het verkrijgen van huisvesting;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,= (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 1.000,=(hoofdsom,
zegge: duizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.000,= gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.176,42 (zegge: duizend honderdzesenzeventig euro en tweeënveertig cent), bestaande uit € 116,42 aan materiële schade en € 1.060,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 1.176,42 (hoofdsom, zegge: duizend honderdzesenzeventig euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.176,42 gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
31 dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,= (zegge: duizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 1.000,=(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.000,= gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij ING bank N.V., te betalen een bedrag van
€ 16.515,61 (zegge: zestienduizend vijfhonderdvijftien euro en eenenzestig cent),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde ING bank N.V. niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij ING Bank N.V. gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij ING bank N.V. te betalen
€ 16.515,61 (hoofdsom, zegge: zestienduizend vijfhonderdvijftien euro en eenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 20169 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 16.515,61 gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
117 dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en J.J. Kuipers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 mei 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan ING Bank BV toebehoorde
- aan die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] de woorden heeft toegevoegd: "Geld, geld" en/of "Al het geld wat je hebt" en/of "Waar is het geld" en/of "Waar is het geld of ik schiet" en/of "Snel, snel, anders ga ik schieten" en/of "Niet naar buiten, niet naar buiten" en/of "Dit is een overval, dit is een overval, geld, geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- zijn hand zodanig in zijn jaszak heeft gehouden alsof hij daar een vuurwapen had, en/of
- ( met kracht) meermalen in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer 3] heeft geslagen en/of die [naam slachtoffer 3] heeft vastgepakt (bij diens nek) en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer 3] naar de servicebalie heeft getrokken, en/of
- ( met kracht) in/op/tegen en/of in de richting van het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.