Op 11 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om handhaving wegens overlast door hanen van een buur. Verweerder heeft op 2 juni 2020 een dwangsom van € 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Op 15 juni 2020 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. De rechtbank heeft op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling daarvan, nu verweerder inmiddels heeft beslist op de aanvraag en eiser een volledige dwangsom is toegekend. De rechtbank verwijst het beroep tegen het besluit van 15 juni 2020 naar verweerder om dit als bezwaar af te doen, conform artikel 6:20 lid 4 Awb. Tevens wordt bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser vergoedt en dat verweerder in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.