ECLI:NL:RBROT:2020:6858

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
ROT 20/2533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en verwijzing naar bezwaarprocedure

Op 11 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om handhaving wegens overlast door hanen van een buur. Verweerder heeft op 2 juni 2020 een dwangsom van € 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Op 15 juni 2020 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. De rechtbank heeft op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling daarvan, nu verweerder inmiddels heeft beslist op de aanvraag en eiser een volledige dwangsom is toegekend. De rechtbank verwijst het beroep tegen het besluit van 15 juni 2020 naar verweerder om dit als bezwaar af te doen, conform artikel 6:20 lid 4 Awb. Tevens wordt bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser vergoedt en dat verweerder in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2533
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2020 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

gemachtigde: W. Koster,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, verweerder.

Procesverloop

Op 11 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om handhaving door verweerder wegens overlast die eiser ondervindt door het houden van hanen door een van zijn buren.
Bij besluit van 2 juni 2020 heeft verweerder aan eiser een dwangsom toegekend van
€ 1.442,- wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om handhaving.
Bij besluit van 15 juni 2020 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk nu eiser geen belang heeft meer bij een beoordeling daarvan. Verweerder heeft inmiddels beslist op de aanvraag en eiser voorts een volledige dwangsom toegekend (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3887).
3. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb is het beroep van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 15 juni 2020, omdat dit besluit niet tegemoet komt aan het beroep van eiser. De rechtbank ziet aanleiding om onder toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb het beroep tegen het besluit van 15 juni 2020 te verwijzen naar verweerder teneinde dit als een bezwaar af te doen. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient eerst bezwaar te worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken.
4. Omdat eiser ten tijde van het instellen van beroep wegens niet tijdig beslissen wel een belang had bij dat rechtsmiddel daar verweerder eerst nadien heeft beslist, terwijl dat beroep voorts voldeed aan de overige ontvankelijkheidseisen van artikel 6:12 van de Awb, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
5. Voorts ziet de rechtbank om dezelfde reden aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 262,50 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 15 juni 2020 ter behandeling als bezwaar naar verweerder;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in gedaan op 4 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.