ECLI:NL:RBROT:2020:6856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
7828644 \ CV EXPL 19-25541
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betalingsverplichting en beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om een huurgeschil tussen eiser, een ondernemer die een tafel verhuurt, en gedaagde, die deze tafel huurt voor het lakken van nagels. Eiser vordert betaling van huurtermijnen vanaf juni 2019 tot aan de beëindiging van de huurovereenkomst, die oorspronkelijk tot 22 januari 2021 zou lopen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vraag of de tafel opnieuw is verhuurd. Eiser heeft inmiddels de tafel opnieuw verhuurd aan een andere huurder per 1 mei 2020, wat de basis vormt voor de beslissing van de kantonrechter. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet verplicht kan worden om huur te betalen vanaf de ingangsdatum van de nieuwe huurovereenkomst, en wijst de vordering tot betaling van huurtermijnen toe tot 1 mei 2020. Daarnaast wordt de wettelijke rente over de achterstallige huur toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 24 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7828644 \ CV EXPL 19-25541
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n.
[handelsnaam 1],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 22 mei 2019,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], v.h.o.d.n.
[handelsnaam 2]en
[handelsnaam 3],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het (verdere) verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 10 april 2020;
  • de akte uitlaten van 7 mei 2020 zijdens [eiser] , met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] , ontvangen op 3 juni 2020.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De (verdere) beoordeling

2.1
Bij voornoemd tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de door [gedaagde] gehuurde tafel opnieuw is verhuurd. [eiser] vordert betaling door [gedaagde] van de huurtermijnen inclusief btw vanaf juni 2019 totdat de huurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd, doch uiterlijk tot 22 januari 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata tot aan de dag van algehele voldoening.
In beginsel is [gedaagde] gehouden de tussen partijen gemaakte afspraken na te komen. De vraag dient echter aan in hoeverre de redelijkheid en de billijkheid zich er tegen verzetten dat [eiser] onverkort vasthoudt aan betaling door [gedaagde] van de huurpenningen voor het gebruik van deze tafel tot aan de eindtermijn van de overeenkomst op 22 februari 2021. Het betreft hier immers een bijzondere huursituatie, waarbij [eiser] in zijn eigen winkelruimte een tafel verhuurt aan in dit geval [gedaagde] om daar nagels te lakken van klanten van [eiser] en van [gedaagde] zelf. In dat kader is, anders dan [eiser] betoogt, wel degelijk relevant of tafel inmiddels opnieuw is verhuurd en zo niet, of [eiser] zich terzake enige inspanning heeft getroost.
2.2
Uit de bij akte na tussenvonnis overgelegde stukken en zijn toelichting daarop, blijkt dat [eiser] inmiddels met ingang van 1 mei 2020 de tafel opnieuw heeft verhuurd aan een andere huurder. Hoewel [eiser] - bij akte van 7 mei 2020, derhalve reeds na de ingangsdatum van deze nieuwe huurovereenkomst - stelt dat die overeenkomst wegens de coronacrisis thans “op losse schroeven” is komen te staan, heeft [eiser] niet aangevoerd op grond waarvan [gedaagde] de gevolgen van het “op losse schroeven staan” van die overeenkomst met een nieuwe huurder dient te dragen. Met het sluiten van deze nieuwe huurovereenkomst is een einde gekomen aan de huurovereenkomst met [gedaagde] . [gedaagde] kan dan ook niet worden verplicht tot het betalen van huurpenningen vanaf de ingangsdatum van de nieuwe huurovereenkomst. De vordering tot betaling van de huurtermijnen zal daarom worden toegewezen voor wat betreft de huurtermijnen tot 1 mei 2020.
2.3
De gevorderde wettelijke rente hierover is als op de wet gegrond en niet weersproken toewijsbaar en zal dan ook worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing vermeld.
2.4
In het tussenvonnis van 29 november 2019 is in ro. 5.9 en 5.10 overwogen dat een bedrag ad € 847,- inclusief btw aan achterstallige huur berekend tot en met de maand mei 2019 toewijsbaar is, evenals de wettelijke rente daarover. In het tussenvonnis van 10 april 2019 is in ro. 2.17 overwogen dat een bedrag ad € 49,68 inclusief btw ter zake de gegeven cursusdagen voor toewijzing gereed ligt. Die bedragen zullen thans worden toegewezen.
2.5
Eventuele door [gedaagde] reeds verrichte betalingen aan [eiser] strekken uiteraard in mindering op hetgeen zij uit hoofde van dit vonnis aan hem is verschuldigd, indien en voor zover die betalingen door [eiser] zijn ontvangen.
2.6
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 847,- inclusief btw aan achterstallige huur berekend tot en met de maand mei 2019, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW daarover vanaf de respectieve verzuimdata tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de tussen partijen geldende huurprijs inclusief btw vanaf de maand juni 2019 tot 1 mei 2020, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex 6:119a BW daarover vanaf de respectieve verzuimdata tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 49,68 inclusief btw ter zake de gegeven cursusdagen;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286