In deze zaak heeft eiser op 19 januari 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 4 november 2019 om rectificatie en vernietiging van zijn persoonsgegevens. Het college van procureurs-generalen heeft op 18 februari 2020 het verzoek van eiser afgewezen op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Eiser heeft echter bewijs overgelegd van aangetekende verzending van zijn verzoek en ingebrekestelling, waaruit blijkt dat verweerder deze stukken wel degelijk heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn van vier weken heeft beslist op het verzoek van eiser en dat het beroep wegens niet tijdig beslissen gegrond is. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en verwijst het beroep tegen het besluit van 18 februari 2020 ter behandeling als bezwaar naar verweerder. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. De uitspraak zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.