In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar Egypte. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat, heeft aangevoerd dat zij zich in Egypte wil vestigen met haar echtgenoot, die daar al woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat er momenteel nagenoeg geen communicatie is tussen de ouders en dat het contact tussen de man en de minderjarige sinds begin 2020 volledig is verbroken. De man, die in Turkije woont, heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verhuizing, stellende dat er geen noodzaak voor de verhuizing bestaat en dat dit grote gevolgen zal hebben voor het contact met de minderjarige.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de belangen van de minderjarige vooropgesteld en alle omstandigheden van het geval afgewogen. De rechtbank concludeert dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat zij de verhuizing goed heeft doordacht. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vrouw geen concrete plannen heeft gepresenteerd over haar leven in Egypte en dat zij afhankelijk lijkt te zijn van haar echtgenoot. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen, omdat de belangen van de minderjarige niet gediend zijn met de verhuizing naar Egypte.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.