ECLI:NL:RBROT:2020:6843

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
C/10/581910 / FA RK 19-7918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige naar Egypte

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar Egypte. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat, heeft aangevoerd dat zij zich in Egypte wil vestigen met haar echtgenoot, die daar al woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat er momenteel nagenoeg geen communicatie is tussen de ouders en dat het contact tussen de man en de minderjarige sinds begin 2020 volledig is verbroken. De man, die in Turkije woont, heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verhuizing, stellende dat er geen noodzaak voor de verhuizing bestaat en dat dit grote gevolgen zal hebben voor het contact met de minderjarige.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de belangen van de minderjarige vooropgesteld en alle omstandigheden van het geval afgewogen. De rechtbank concludeert dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat zij de verhuizing goed heeft doordacht. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vrouw geen concrete plannen heeft gepresenteerd over haar leven in Egypte en dat zij afhankelijk lijkt te zijn van haar echtgenoot. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen, omdat de belangen van de minderjarige niet gediend zijn met de verhuizing naar Egypte.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/581910 / FA RK 19-7918
Beschikking van 22 juli 2020 betreffende vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam.

1..De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 27 december 2019;
  • het verweerschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 8 januari 2020;
  • de beschikking van 7 februari 2020;
  • de brieven van de man van 20 mei 2020, 11 juni 2020 en 15 juni 2020 (met bijlagen);
  • de brieven van de vrouw van 10 juni 2020 (met bijlagen) en 15 juni 2020.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020. Daarbij zijn via een Skypeverbinding gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. A. Kaynak, kantoorgenoot van mr. M. Soytekin;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2016 is een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld als volgt:
De man zal de minderjarige eens per twee weken bij zich hebben van vrijdag 15:00 uur tot zondag 15:00 uur. Met ingang van 2017 zal de man de minderjarige de helft van de vakanties bij zich hebben, behoudens de zomervakantie. De zomervakantie wordt als volgt ingedeeld: één week bij de man; aansluitend twee weken bij de vrouw; aansluitend één week bij de man.
2.5.
De vrouw en de man hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.6.
De vrouw woont met de minderjarige in [woonplaats] . Zij heeft een vrijstelling van de verplichting om de minderjarige in te schrijven bij een onderwijsinstelling voor de schooljaren 2018/2019 en 2019/2020. Zij geeft de minderjarige thuisonderwijs.
2.7.
De man is in 2016 naar Turkije verhuisd. Hij heeft daar een partner en twee kinderen. Er is enkele malen contact geweest tussen de man en de minderjarige in Nederland. Sinds begin 2020 is er geen contact meer tussen de vrouw, de man en de minderjarige.
2.8.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij is hertrouwd en dat haar echtgenoot vanwege de beperkingen in de mogelijkheden om te reizen op dit moment bij haar in [woonplaats] verblijft.

3..De verdere beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 7 februari 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alleen te belasten met het gezag afgewezen. De behandeling van de zaak is aangehouden ten aanzien van de vervangende toestemming voor verhuizing. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
3.2.
Verzoek tot verhuizing
3.2.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Egypte te verhuizen.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen. Daar tegenover kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.2.4.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat er voor haar een noodzaak bestaat om naar Egypte te verhuizen, omdat zij zich daar wenst te vestigen met haar echtgenoot die reeds in Egypte woonachtig is. Zij stelt dat zij de verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid. Zij verwacht vanwege haar religie in Egypte beter te kunnen aarden dan in Nederland. Ook stelt de vrouw dat, aangezien de man in Turkije woont, er weinig zal veranderen in het contact tussen hem en de minderjarige. Ten aanzien van de extra kosten die de omgang door de verhuizing met zich zal brengen, stelt de vrouw dat zij een deel van de vliegtickets zal vergoeden. De vrouw stelt dat de belangen van de man moeten wijken voor die van haar en de minderjarige om hun leven op een nieuwe plek op te bouwen.
De man voert gemotiveerd verweer en stelt dat er geen noodzaak voor de verhuizing bestaat. De vrouw en de minderjarige hebben geen binding met Egypte, aangezien zij de taal niet machtig zijn en zij überhaupt nog nooit in Egypte zijn geweest. De vrouw heeft de verhuizing niet goed voorbereid en doordacht, nu zij alleen onderzoek heeft gedaan via het internet. De vrouw weet tot op heden niet hoe haar leven er daadwerkelijk uit gaat zien in Egypte. Voorts zou een verhuizing naar Egypte grote gevolgen hebben voor het contact tussen hem en de minderjarige, hetgeen de man niet in het belang van de minderjarige acht. De man vreest het zicht op de minderjarige geheel kwijt te raken, als hij ook niet meer via de Nederlandse instanties informatie over de minderjarige kan verkrijgen. Reizen tussen Egypte en Turkije is lastiger en kost meer dan tussen Nederland en Turkije, wat het contact ook bemoeilijkt.
3.2.5.
De raad is van mening dat het belang van de vrouw om elders haar gezinsleven op te bouwen met de minderjarige zwaarder weegt dan de belangen van de man. Gebleken is dat de communicatie tussen de ouders op dit moment erg slecht is en dat hierdoor ook vanaf begin 2020 nagenoeg geen contact is tussen de man en de minderjarige. De raad stelt voorop dat het contact tussen de man en de minderjarige heel belangrijk is. De minderjarige moet zijn vader in Turkije kunnen bezoeken en zeker één keer per week kunnen videobellen. Het lijkt er op dat het contact niet zal verbeteren als de vrouw niet naar Egypte mag verhuizen. Mogelijk zal dit beter gaan, wanneer de vrouw naar Egypte verhuist en zich door deze verandering beter zal voelen. In de beschikking van de rechtbank zal dan wel moeten worden opgenomen dat de man recht heeft op contactmomenten, zodat de man iets in handen heeft.
3.2.6.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling is gebleken dat er op dit moment nagenoeg geen communicatie is tussen partijen. De man is gevestigd in Turkije en komt in principe een paar keer per jaar naar Nederland en heeft op die momenten omgang met de minderjarige. Op het moment van de mondelinge behandeling heeft de man de minderjarige echter sinds begin 2020 niet meer gezien. Ook de tussen partijen afgesproken videocontacten verlopen sinds begin 2020 stroef. Na de vorige mondelinge behandeling is er in het geheel geen contact meer geweest. De man heeft onweersproken gesteld dat hij diverse malen heeft geprobeerd met de vrouw in contact te komen maar dat de vrouw in het geheel niet reageert. Hij heeft nu geen telefoonnummer of e-mailadres meer van de vrouw. Informatie over de minderjarige krijgt hij evenmin.
De vrouw heeft dienaangaande gesteld dat zij niet gediend is van de manier waarop de man eerder met haar heeft gecommuniceerd en daarom niet meer bereid is met hem te communiceren. De houding van partijen jegens elkaar is op dit moment erg negatief. De deur naar normaal contact met elkaar lijkt dicht. Partijen hebben eerder getracht via de echtgenoot (namens de vrouw) en de broer van de vrouw (namens de man) de communicatie voort te zetten, maar ook dit contact is inmiddels verbroken. De vrouw heeft aangegeven dat zij verwacht zich in Egypte veel beter te voelen waardoor ze waarschijnlijk meer ruimte ziet om het contact met de man aan te gaan.
3.2.7.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat ook de vrouw in beginsel het recht heeft om elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Vast is komen te staan dat de man dat ook heeft gedaan toen hij in 2016 van Nederland naar Turkije is verhuisd. Daarbij dient echter aangetekend te worden dat de man als gezaghebbend ouder verantwoordelijkheid draagt voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van de minderjarige, en dat hij verplicht is om de zorgregeling die is vastgelegd in de beschikking van 15 december 2016 na te komen. Anderzijds is de vrouw op grond van artikel 1:247 lid 3 BW verplicht om de ontwikkeling van de banden van de minderjarige met de man te bevorderen. De man en de vrouw leven hun wettelijke verplichtingen onvoldoende na, waardoor de minderjarige dreigt op te groeien zonder zijn vader. De man heeft ter zitting gezegd dat hij vertrouwt op de Nederlandse instanties om een oogje in het zeil te houden. Echter, vanuit de overheid kan op dit moment weinig worden ondernomen om het probleem tussen de ouders op te lossen aangezien de man in Turkije woont en er volgens Veilig Thuis geen zorgen zijn over de leefsituatie van de minderjarige. De ouders moeten hun verantwoordelijkheid gezamenlijk nemen, en bijvoorbeeld door middel van grensoverschrijdende mediation weer met elkaar in gesprek komen en het contact tussen vader en zoon herstellen.
3.2.8.
Bij de huidige stand van zaken tussen partijen acht de rechtbank - anders dan de raad - het scenario dat geen contact tussen de man en de minderjarige plaatsvindt na verhuizing naar Egypte aannemelijker dan het scenario dat de vrouw in Egypte alles in het werk zal stellen om de contacten tussen de minderjarige en de man te herstellen alsmede verder vorm te geven. Aan de enkele stelling van de vrouw dat zij zich in Egypte waarschijnlijk beter zal voelen en daarom meer ruimte zal zien om het contact tussen de man en de minderjarige te herstellen, ontleent de rechtbank onvoldoende vertrouwen dat dit zal gebeuren. Daar komt bij dat niet kan worden overzien wat de mogelijkheden voor de man zijn om nakoming van een door de Nederlandse rechter opgelegde contactregeling af te dwingen, als de vrouw en de minderjarige eenmaal in Egypte wonen.
3.2.9.
Voorts bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen noodzaak voor de verhuizing van de vrouw en de minderjarige naar Egypte en is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat de vrouw de verhuizing voldoende heeft doordacht en voorbereid. De vrouw heeft haar stelling dat zij genoodzaakt is om zich in Egypte te vestigen met haar echtgenoot onvoldoende met nadere stukken onderbouwd. De vrouw heeft stukken overgelegd van een taalinstituut en een woning in Egypte, maar de rechtbank kan deze niet verbinden aan de echtgenoot van de vrouw. Ook is niet helder in wat voor financiële situatie de vrouw terecht zal komen, wanneer zij zal verhuizen naar Egypte. Zij is de taal niet machtig en heeft geen concrete vooruitzichten op een baan. Bij de rechtbank is de indruk ontstaan dat de vrouw in Egypte grotendeels afhankelijk zal zijn van haar echtgenoot. Een echtgenoot waarover tijdens de procedure verder niets bekend is geworden en waarvan de rechtbank niet weet of hij in staat en/of bereid is om de vrouw en de minderjarige in Egypte te onderhouden. De vrouw stelt vervolgens dat zij de minderjarige in Egypte naar een internationale school zal laten gaan in plaats van dat zij hem thuisonderwijs zou geven zoals ze nu in Nederland doet. Zij stelt dat de scholen in Egypte beter aansluiten bij haar eigen leef- en opvoedwijze en dat ze al contacten heeft gelegd met scholen in Egypte, maar ook dit heeft zij niet nader onderbouwd. Het had op haar weg gelegen om meer informatie te verstrekken over de beoogde leefomgeving waar zij zich samen met de minderjarige wil vestigen. Voorts is het de rechtbank onduidelijk gebleven wie de echtgenoot van de vrouw is en waarom hij niet naar Nederland kan verhuizen om bij de vrouw en de minderjarige in te trekken. Het had op de weg van de vrouw gelegen om dit nader te onderbouwen, gelet op het feit dat vast is komen te staan dat haar echtgenoot reeds sinds de uitbraak van de pandemie door de getroffen maatregelen bij haar in Nederland verblijft. Voor zover haar echtgenoot een bedrijf in Egypte heeft, is het kennelijk mogelijk om de werkzaamheden op afstand uit te voeren. De enkele stelling van de vrouw dat zij niet kan aarden in Nederland en dat naar eigen verwachting wel zou kunnen in Egypte, is onvoldoende om de noodzaak voor een verhuizing met de minderjarige aan te kunnen nemen.
3.2.10.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank, alle belangen tegen elkaar afwegend, dat het verzoek van de vrouw op dit moment moet worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat mocht de onderlinge relatie en communicatie tussen partijen in de toekomst verbeteren en zij in het belang van de minderjarige beslissingen kunnen nemen, er mogelijk een andere beslissing op een dergelijk verzoek zou kunnen worden gegeven. Er dient minst genomen vertrouwen te zijn dat het contact tussen de vader en de minderjarige wordt hersteld, en bij een verhuizing naar Egypte gewaarborgd blijft. De man heeft aangevoerd dat het reizen tussen Turkije en Egypte moeilijker en duurder is dan tussen Turkije en Nederland. Ter zitting is besproken dat de vrouw bereid is om de man tegemoet te komen in de kosten. Aan te nemen valt dat hier een passende oplossing voor zou kunnen worden gevonden, als het overleg en het contact eenmaal is hersteld.
3.3.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Egypte te verhuizen;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. C. Laukens en mr. E. Huls, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Bruinhof op 22 juli 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.