ECLI:NL:RBROT:2020:6824

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
8242775
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning van transitievergoeding en billijke vergoeding na ernstig verwijtbaar handelen van werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en RH Marine Netherlands B.V. [verzoeker], die sinds 1 oktober 1999 in dienst was als Sales Manager, verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW, met toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De werkgever, RH Marine, had eerder een reorganisatie aangekondigd, waarbij de functie van [verzoeker] zou komen te vervallen. Het UWV had echter de ontslagvergunning geweigerd, omdat RH Marine niet had aangetoond dat er bedrijfseconomische redenen waren voor het ontslag. De kantonrechter oordeelde dat RH Marine ernstig verwijtbaar had gehandeld door [verzoeker] zonder geldige reden naar huis te sturen en hem niet adequaat te informeren over de reorganisatie. De rechter oordeelde dat de arbeidsrelatie verstoord was en dat [verzoeker] recht had op een transitievergoeding van € 113.453,- en een billijke vergoeding van € 80.000,-. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 augustus 2020, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8242775 VZ VERZ 19-21941
uitspraak: 16 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het verzoek,
verweerder in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. B. Blom,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RH MARINE NETHERLANDS B.V.
gevestigd te Schiedam,
verweerster in het verzoek,
verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A. Birkhoff.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” respectievelijk “RH Marine”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
- het op 24 december 2019 ter griffie ontvangen verzoekschrift ex artikel 7:671c BW, met
producties;
- het op 28 mei 2020 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens houdende tegenverzoek
tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met producties;
- de aanvullende producties van [verzoeker] , tevens wijziging c.q. vermeerdering eis,
binnengekomen op 12 juni 2020;
- de pleitaantekeningen van [verzoeker] ;
- de pleitnotities van RH Marine.
Het verzoek is op 18 juni 2020 mondeling behandeld. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens RH Marine zijn verschenen de heer [naam persoon 1] ( [naam functie 1] ) en mevrouw [naam persoon 2] ( [naam functie 2] ), bijgestaan door de gemachtigde.
Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
2.1
RH Marine is een specialist in het leveren van elektrische installaties en automatisering aan boord van schepen. Zij richt zich voornamelijk op projecten voor de bouw van nieuwe schepen en/of onderhoudsactiviteiten voor marineschepen en kustwachtschepen. RH Marine doet dit op projectbasis. Verder richt RH Marine zich met haar automatiseringsportfolio op de verbetering van de bedrijfsvoering aan boord van kustschepen en marineschepen.
2.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 oktober 1999 in dienst van RH Marine.
Laatstelijk vervulde [verzoeker] de functie van Sales Manager binnen het Defence Safety & Security team (hierna: het DSS Sales Team). Tot zijn taken behoorde de werving van opdrachten bij de klanten in Zuid-Korea en Taiwan. Het salaris van [verzoeker] bedraagt
€ 7.107,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.3
In de afgelopen jaren heeft [verzoeker] zijn functie met veel enthousiasme en succes uitgevoerd. [verzoeker] heeft in die jaren uitsluitend goede beoordelingen gekregen en bonussen behaald.
2.4
Er werken in het DSS Sales Team vier Sales Manager, waaronder [verzoeker] . Op 1 januari 2018 is de heer [naam persoon 3] in dienst getreden bij RH Marine en verricht feitelijk de werkzaamheden van Strategic Sales Manager.
2.5
Op 19 december 2018 stond voor [verzoeker] zijn jaarlijks terugkerende beoordelingsgesprek gepland. Tijdens dat gesprek, waarbij de heer [naam persoon 1] en mevrouw [naam persoon 2] aanwezig waren, is aan [verzoeker] ontslag per 6 juni 2019 aangezegd, vanwege het vervallen van zijn functie door een reorganisatie binnen de afdeling waarin [verzoeker] werkzaam was. Er werd aan [verzoeker] een beëindigingsvoorstel gedaan en hij werd direct vrijgesteld van werkzaamheden.
2.6
Kort daarna werd [verzoeker] een voorstel Vaststellingsovereenkomst toe gemaild. Op 15 januari 2019 is door RH Marine een korte toelichting verstrekt betreffende de opbouw van de voorgestelde beëindigingsvergoeding.
2.7
[verzoeker] heeft een advocaat in de armen genomen om zijn juridische positie in kaart te brengen. Op 22 januari 2019 is door [verzoeker] onder protest en in het licht van zijn verweren en bezwaren een onderbouwd tegenvoorstel voor een beëindiging gedaan. [verzoeker] heeft aangegeven de door RH Marine aangevoerde reden voor zijn ontslag in twijfel te trekken.
2.8
RH Marine heeft [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek op 31 januari 2019, maar dat is door [verzoeker] afgewezen.
2.9
Op 22 februari 2019 heeft de gemachtigde van RH Marine aan de gemachtigde van [verzoeker] bericht dat er sprake is van een reorganisatie binnen de afdeling sales (DSS); een nieuwe functie laag met “Strategic Sales Managers” en assessment afgenomen in het bestaande team, waarbij alle sales manager ongeschikt zijn, met uitzondering van de heer [naam persoon 3] . Volgens het afspiegelingsbeginsel kwam [verzoeker] als eerste in aanmerking voor ontslag, aldus RH Marine.
2.1
Op 22 maart 2019 heeft er een viergesprek plaatsgevonden bij RH Marine. Tijdens het gesprek werd door RH Marine aangegeven dat [verzoeker] niet meer terug kan keren in zijn oude functie, omdat de reorganisatie al was doorgevoerd.
2.11
De onzekere en spanningsvolle situatie in de eerste maanden van 2019 hebben bij [verzoeker] onder andere slaapproblemen en depressieve gevoelens veroorzaakt. [verzoeker] heeft diverse keren contact met zijn huisarts gehad die hem slaapmiddelen heeft voorgeschreven.
2.12
Op 22 maart 2019 is [verzoeker] volledig uitgevallen en heeft hij zich ziek gemeld.
2.13
[verzoeker] werd opgeroepen om zich bij de bedrijfsarts te melden. De bedrijfsarts concludeerde dat er sprake was van stress- en slaapproblemen gerelateerd aan het arbeidsconflict met zijn werkgever.
2.14
RH Marine heeft [verzoeker] een nieuw voorstel gedaan, waarna [verzoeker] heeft aangegeven pas op het voorstel in te gaan nadat zijn vragen zijn beantwoord. Op 10 april 2019 werden deze vragen van [verzoeker] door de gemachtigde van RH Marine beantwoord en werd aan [verzoeker] gevraagd of hij het voorstel accepteert. [verzoeker] heeft het voorstel afgewezen.
2.15
Op 6 mei 2019 heeft RH Marine een aanvraag voor een ontslagvergunning ingediend bij het UWV, wegens bedrijfseconomische redenen. Op 2 juli 2019 heeft het UWV toestemming om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen geweigerd. Het UWV heeft in haar uitspraak - voor zover van belang - het volgende overwogen:
“Werkgever heeft zijn voornemen om de afdeling sales DSS te reorganiseren uitgebreid toegelicht. (…) Alhoewel wij werkgever kunnen volgen in zijn gedachtegang, heeft hij ons echter niet duidelijk kunnen maken op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat de voorgenomen reorganisatie van de afdeling sales DSS noodzakelijk is. Alhoewel aan een werkgever ook een zekere beleidsvrijheid toe komt om zijn organisatie in te richten naar eigen goeddunken en ons bij onze toetsing terughoudendheid op dit punt past, neemt dat niet weg dat werkgever zich zal moeten verantwoorden voor zijn besluit en moeten uitleggen waarom zijn keuze ten dienste staat van een doelmatige bedrijfsvoering.
De noodzaak van zijn strategische heroriëntatie wordt niet gestaafd door enig objectief en verifieerbaar document. Op welke gronden werkgever meent dat de markt vraagt om de inrichting van de organisatie zoals voorgestaan door werkgever, blijft onduidelijk.
(….)
Concluderend zijn wij van mening dat werkgever ons niet aan de hand van objectief vastgestelde documenten en/of resultaten heeft kunnen overtuigen dat werknemers arbeidsplaats om bedrijfseconomische redenen noodzakelijke reorganisatie van de afdeling DSS structureel komt te vervallen. Alle overgelegde documenten zijn door werkgever zelf opgesteld en worden door werknemer beargumenteerd weersproken.
Wij vinden daarom dat werkgever niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bedrijfseconomische redenen waardoor het noodzakelijk is dat een of meer arbeidsplaatsen structureel komen te vervallen.
Nu wij werkgever de gevraagde toestemming reeds op de door hem aangevoerde bedrijfseconomische redenen weigeren, behoeven de ontslagvolgorde en het afspiegelingsbeginsel niet beoordeeld te worden.
Desondanks merken wij hier op dat wij op basis van de verstrekte gegevens geen goede vergelijking kunnen maken van de functies Sales Manager en Strategic Sales Manager. Door werkgever wordt slechts een omschrijving gegeven, die vervolgens door werknemer weersproken wordt (…. ).”
2.16
Tijdens de vakantieperiode van 15 juli tot en met 1 augustus 2019 heeft [verzoeker] een zware paniekaanval gehad.
2.17
Op 2 augustus 2019 heeft er een gesprek tussen partijen in aanwezigheid van advocaten plaatsgevonden. RH Marine heeft aan [verzoeker] een functie aangeboden bij Bakker Sliedrecht, een zusterbedrijf van RH Marine. [verzoeker] is niet ingegaan op deze aangeboden functie, enerzijds omdat hij van mening is dat deze functie ruim onder zijn niveau is en anderzijds kan hij geen besluit nemen over deze functie vanwege de inmiddels toegenomen en verslechterde gezondheidsklachten.
2.18
Op 21 september 2019 werd [verzoeker] gesommeerd om zich op 24 september 2019 op kantoor te melden voor een gesprek over herintegratie en indien hij niet op kantoor verschijnt, heeft RH Marine een loonstop aangekondigd.
2.19
De gemachtigde van [verzoeker] heeft op 24 september 2019 de uitnodiging voor een gesprek afgewezen en heeft laten weten dat [verzoeker] zich niet in staat acht om in gesprek te treden.
2.2
Vanwege aanhoudende klacht is [verzoeker] doorverwezen naar een psychologisch specialist voor verdere behandeling.
2.21
De bedrijfsarts heeft op 3 oktober 2019 de werkgever geadviseerd om mediation te initiëren om via die weg het conflict te beëindigen. Er heeft op 31 oktober 2019 een kennismakingsgesprek met de mediator plaatsgevonden. Op 18 november 2019 is de mediation beëindigd.
2.22
De bedrijfsarts heeft vervolgens geoordeeld dat [verzoeker] tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is. Volgens de arts is de arbeidsverhouding erg verstoord. Verbetering in de medische situatie zal niet plaatsvinden, zolang de verstoorde verstandhouding tussen werkgever en werknemer niet is opgelost.
2.23
Partijen corresponderen over een minnelijke regeling, maar slagen er niet in om deze te bereiken. Op 24 december 2019 is [verzoeker] een ontbindingsprocedure gestart.

3..Het (gewijzigde) verzoek van [verzoeker] en de grondslag daarvan

[verzoeker] heeft verzocht – bij beschikking – uitvoerbaar bij voorraad, RH Marine te veroordelen:
I. Primair: de arbeidsovereenkomst met RH Marine te ontbinden op grond van artikel 7:671c BW, per ingang van een datum in goede justitie te bepalen;
II. Primair te betalen aan [verzoeker] de transitievergoeding, inhoudende het bedrag gelijk aan het jaarsalaris van € 123.779,- dan wel een in goede justitie vast te stellen transitievergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden;
III. Primair te betalen aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 1.395.693,- dan wel een bedrag van € 580.397,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de juridische kosten van € 16.186,62 tot juni 2020 en daarna p.m. (naar verwachting totaal € 20.000,-) en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden;
IV. Subsidiair de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een tekortkoming in de nakoming en te betalen aan [verzoeker] een schadevergoeding van € 1.395.693,- dan wel een in goede justitie te bepalen schade, te vermeerderen met de juridische kosten van € 16.186,62 tot juni 2020 en daarna p.m. (naar verwachting totaal € 20.000,-) en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden.
V. Zowel primair als subsidiair RH Marine te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder ook eventuele nakosten indien betekening van het vonnis plaatsvindt, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van de in deze te wijzen beschikking;
VI. Zowel primair als subsidiair RH Marine te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 24.163,80 als variabele beloning voor het jaar 2019 op grond van artikel 3.3. van de arbeidsovereenkomst, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 mei 2020;
VII. Zowel primair als subsidiair RH Marine te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 24.163,80 als variabele beloning voor het jaar 2020 naar rato berekend tot het einde dienstverband op grond van artikel 3.3. van de arbeidsovereenkomst, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden.
3.1
Aan het verzoek heeft [verzoeker] naast de bovenstaande vaststaande feiten – kort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2
Als gevolg van het handelen van RH Marine is voor [verzoeker] het punt bereikt dat in redelijkheid van hem niet meer kan worden verwacht dat hij het dienstverband voortzet. Partijen zijn ten gevolge van het handelen en de stellingname van RH Marine in een impasse komen te verkeren. In de ontstane situatie ontbreekt elk perspectief op een zinvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
3.3
RH Marine heeft het volgende gedaan en/of nagelaten:
RH Marine heeft [verzoeker] zonder geldige reden en van de een op het andere moment naar huis gestuurd, althans niet toegelaten tot het werk, met de aanzegging dat hij zou worden ontslagen;
Ondanks de goede inzet van [verzoeker] de eerste weken na voornoemde aanzegging heeft RH Marine geen leiding gegeven en [verzoeker] aan zijn lot overgelaten;
[verzoeker] is door de gang van zaken en het handelen van RH Marine belangrijke zorgvuldig opgebouwde internationale relaties kwijtgeraakt, omdat RH Marine hem heeft verboden te communiceren met klanten, relaties en collega’s, hetgeen zijn toekomst en kansen op een baan aanzienlijk heeft verkleind;
Door RH Marine is ten overstaan van het UWV, maar ook direct richting [verzoeker] gelogen over het afnemen van assessments;
RH Marine heeft na de afwijzing van het UWV aangegeven onverkort vast te houden aan het opheffen van de functie van [verzoeker] , zonder dat daarvoor een bedrijfseconomische reden bestaat. De geveinsde reorganisatie heeft immers nog steeds niet plaatsgevonden;
[verzoeker] is ziek geworden ten gevolge van het handelen van RH Marine;
RH Marine heeft tot nu toe geweigerd een plan van aanpak op te stellen;
Er wordt ondanks de ziekte van [verzoeker] en gebrek aan concreet overleg met de bedrijfsarts gedreigd met een loonstop;
Ondanks duidelijke berichtgeving en adviezen weigert RH Marine mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsrelatie.
3.4
Bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, maken dat RH Marine jegens [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Om die reden verzoekt [verzoeker] een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671c lid 2 sub b BW.
3.5
Het ernstig verwijtbaar handelen van RH Marine zit niet uitsluitend in de door RH Marine gestelde – vermeende – “opheffing” van de functie van [verzoeker] , maar in de manier waarop dit heeft plaatsgevonden, de misleidende stellingname en de bejegening van [verzoeker] nadat bekend is geworden dat [verzoeker] niet zonder meer instemde, maar uiteraard ook in de relatie tot hoe RH Marine is omgegaan met de ziekte van [verzoeker] . Er is een duidelijk causaal verband tussen de klachten van [verzoeker] en het handelen van RH Marine. De door RH Marine onvoldoende onderbouwde en/of niet consistente redenen voor de door haar genomen besluiten hebben zeer ingrijpende gevolgen gehad voor de gezondheid van [verzoeker] en zijn verdere carrière.
3.6
Ook maakt [verzoeker] aanspraak op de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 onderdeel b BW.
3.7
Op de verdere stellingen van [verzoeker] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het verweer

RH Marine verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. Het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c onder toekenning van de transitievergoeding toe te wijzen en de verzochte billijke vergoeding af te wijzen, althans de billijke vergoeding te bepalen op nihil, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair
II. Het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en de verzochte schadevergoeding af te wijzen en het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding op grond van het schenden van de zorgplicht ex artikel 7:611 en/of 7:658 BW af te wijzen;
Primair als subsidiair
III. Het verzoek van [verzoeker] tot veroordeling van RH Marine in de proceskosten af te wijzen;
Verzoek tot (al dan niet voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst
I. Voor het geval dat [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst intrekt, de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsrelatie;
II. Bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn en de arbeidsovereenkomst dadelijk, althans op een zo kort mogelijke termijn, te ontbinden.
III. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure, het salaris van gemachtigde daaronder begrepen.
4.1
Daartoe heeft RH Marine – zakelijk en verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.2
RH Marine wijst elk verwijt dat [verzoeker] haar maakt wat betreft het ernstig verwijtbaar handelen af. Om [verzoeker] enigszins tegemoet te komen en bovendien geheel onverplicht biedt RH Marine [verzoeker] een transitievergoeding tot het bedrag van € 107.150,43, zoals berekend met de rekenregels over 2019. RH Marine heeft jegens [verzoeker] niet ernstig verwijtbaar gehandeld, zodat de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding dient te worden afgewezen.
4.3
[verzoeker] maakt geen aanspraak op een variabele beloning. [verzoeker] heeft over 2019 en 2020 niet gewerkt en geen enkele bijdrage geleverd aan de resultaten van de onderneming. Ook zijn er tussen partijen geen targets afgesproken voor de variabele beloning over 2019 en 2020.
4.4
Voor het geval dat [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst intrekt, verzoekt RH Marine de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671b jo 7:669 lid 1 en lid 3 sub g BW (een verstoorde arbeidsrelatie) en aan [verzoeker] de transitievergoeding toe te kennen.
4.5
Op het verdere verweer van RH Marine wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling van

het verzoek van [verzoeker]
5.1
Ingevolge artikel 7:671c lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer worden ontbonden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve of na korte tijd behoort te eindigen. RH Marine verzet zich niet tegen de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, door [verzoeker] voldoende is gesteld dat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
5.2
Het verzoek van [verzoeker] zal dan ook worden toegewezen. Mede gelet op de termijn van intrekking zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 augustus 2020.
5.3
In het geval van een ontbinding van een arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer is in artikel 7:673 lid 1 onder b BW bepaald dat een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.4
RH Marine heeft aangegeven dat zij geheel onverplicht bereid is om de transitievergoeding van ten hoogste € 107.150,43 bruto te betalen. Uitgaande van een brutosalaris van € 9.454,45, uitdiensttreding per 1 augustus 2020 en met toepassing van de vóór 1 januari 2020 geldende rekenregels is de transitievergoeding becijferd op € 113.453,40. Dit bedrag zal derhalve aan [verzoeker] worden toegekend.
5.5
In artikel 7:671c lid 2 aanhef en sub b BW is hetzelfde criterium genoemd voor een billijke vergoeding die kan worden toegekend. Er zal daarom worden nagegaan of van dergelijke omstandigheden sprake is geweest.
5.6
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt en als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat.
5.7
De kantonrechter stelt vast dat het conflict tussen partijen al zo’n 1,5 jaar duurt. Zowel in de processtukken als ter zitting zijn vele data en gebeurtenissen genoemd. Het cruciale moment in deze zaak is 19 december 2018. Op die dag heeft RH Marine namelijk het ontslag aan [verzoeker] aangezegd. Aan [verzoeker] is op dat moment medegedeeld dat zijn functie per 1 juni 2019 komt te vervallen wegens een reorganisatie.
5.8
Vooropgesteld wordt dat een werkgever enerzijds het recht heeft de eigen werkorganisatie in te richten op de wijze die haar goeddunkt en dat het tot de vrijheid van een onderneming behoort om te reorganiseren. Anderzijds heeft een werkgever die gaat reorganiseren, waarbij zij werknemers moet gaan ontslaan, ook de plicht om ervoor te zorgen dat werknemers op de juiste wijze worden ontslagen alsmede op de juiste manier hierover worden geïnformeerd. Een van de manieren waarop er wordt geïnformeerd is het vragen van advies aan de ondernemingsraad (hierna: OR) dan wel de OR in kennis stellen van een beoogde reorganisatie. Als een onderneming uit meer dan 50 personen bestaat, dient een voorgenomen beslissing tot reorganisatie aan een OR te worden voorgelegd. Hoewel RH Marine een grote organisatie is met meer dan 50 werknemers en een OR heeft, is niet gesteld of gebleken dat zij een adviesaanvraag over de reorganisatie aan de OR heeft voorgelegd. Niet duidelijk is geworden waarom RH Marine – ook voor slechts een reorganisatie binnen een afdeling – de OR niet in kennis heeft gesteld. Sterker nog, het is de kantonrechter opgevallen dat uit de stukken en de overgelegde correspondentie van RH Marine (een verweerschrift van 36 pagina’s met 21 producties en pleitaantekeningen) geen brieven of bestuurs-/ teamverslagen zitten die vóór december 2018 dateren waarin zou zijn gesproken over een noodzakelijke reorganisatie. RH Marine heeft het slechts over een “”Strategie 2023” die zij sinds medio 2018 heeft bedacht en die gevolgen heeft voor het team waarin [verzoeker] zit. Pas tijdens de UWV-procedure medio 2019 zijn stukken ter onderbouwing van de reorganisatie overgelegd. Volgens RH Marine is er met een externe consultant een strategische beschouwing (assessment) van de organisatie uitgevoerd. Ook daarop betrekking hebbende stukken ontbreken. Door RH Marine is alleen een document waarin de uitkomst van het assessment is weergegeven overgelegd. Niet is gebleken wanneer het assessment heeft plaatsgevonden, welke onderzoeksmethode is gehanteerd en welke criteria zijn toegepast die tot deze uitkomst hebben geleid. Dit is echter van belang, aangezien RH Marine heeft gesteld dat [verzoeker] niet aan de vereisten voor de functie van Strategic sales manager voldoet. Het had dan ook op de weg van RH Marine gelegen om met name op dit punt duidelijk en transparant naar [verzoeker] te communiceren. Gebleken is dat [verzoeker] compleet is overvallen door de mededeling op 19 december 2018.
Terwijl [verzoeker] op 19 december 2018 zijn jaarlijks terugkerende beoordelingsgesprek had verwacht, werd hij geconfronteerd met het besluit dat zijn functie vanwege reorganisatie per juni 2019 zou komen te vervallen. Ter zitting is door mevrouw [naam persoon 2] ( [naam functie 2] ) verklaard dat dit was gebeurd onder het “mom” van een beoordelingsgesprek waaraan zij en de heer [naam persoon 1] deelnamen. Een verslag van dit gesprek ontbreekt. [verzoeker] is aansluitend en per direct vrijgesteld van zijn verplichting om ten behoeve van RH Marine werkzaamheden te verrichten. Onder die omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het niet begrijpelijk en verwijtbaar is dat RH Marine op deze wijze te werk is gegaan.
5.9
Het had naar het oordeel van de kantonrechter, zeker gelet op het bijna twintigjarige dienstverband van [verzoeker] bij RH Marine en het feit dat [verzoeker] altijd goed heeft gefunctioneerd op de weg van RH Marine gelegen om [verzoeker] omtrent de (beoogde) reorganisatie op de juiste wijze en op een zorgvuldig manier te informeren en er zorg voor te dragen dat hij de bedongen werkzaamheden kon blijven verrichten. Niet duidelijk is geworden waarom [verzoeker] per direct vrijgesteld moest worden van het verrichten van werkzaamheden, terwijl hij nog projecten in Azië had lopen. Na de vrijstelling werd [verzoeker] ‘aan zijn lot overgelaten’.
5.1
Hoewel niet kan worden gezegd dat er tussen partijen op dat moment direct sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, heeft het vertrouwen van [verzoeker] in RH Marine wel een flinke deuk opgelopen. Daar komt bij dat een paar maanden later het UWV een ontslagvergunning aan RH Marine heeft geweigerd en [verzoeker] daarna de verwachting had dat hij in zijn oude functie kon terugkeren. Dat was echter niet geval en daarvoor in de plaats kreeg [verzoeker] een functie – die volgens hem onder zijn niveau was – bij een zusteronderneming van RH Marine aangeboden. Hieruit blijkt dat RH Marine geen enkele concrete inspanning heeft verricht om [verzoeker] voor haar organisatie te behouden. De kantonrechter begrijpt dan ook dat [verzoeker] deze periode fysiek en emotioneel als zwaar belastend heeft ervaren, hetgeen wordt bevestigd door de verslagen van de bedrijfsarts en de psychologisch specialist. Daar komt bij dat RH Marine heeft gedreigd met een loonstop. RH Marine heeft er naar het oordeel van de kantonrechter niets aan gedaan om deze periode voor [verzoeker] minder belastend te maken, laat staan dat zij de verstoorde arbeidsverhouding – die na verloop van tijd wel tussen partijen is ontstaan - heeft geprobeerd te herstellen, terwijl dit wel van haar – als werkgeefster – verwacht mocht worden. [verzoeker] is door RH Marine van het ene op het andere moment op een zijspoor gezet en RH Marine heeft zich volledig onttrokken aan de op haar, als werkgeefster jegens [verzoeker] , rustende verplichtingen.
5.11
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat, alles overziende en in samenhang beschouwd, RH Marine ernstig verwijtbaar ten opzichte van [verzoeker] heeft gehandeld. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen.
5.12
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (
conform de arresten van de Hoge Raad, New Hairstyle en Zinzia).
5.13
Voor de begroting van de billijke vergoeding zijn de volgende gezichtspunten door de Hoge Raad geformuleerd: i) de mate van verwijtbaarheid van het handelen of nalaten door de werkgever, ii) eventueel ander werk in de inkomsten daaruit, iii) het perspectief op toekomstige inkomsten en iv) de hoogte van de transitievergoeding. Het gaat erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, zonder dat de billijke vergoeding een specifiek punitief karakter heeft.
5.14
Tegen de achtergrond van dit toetsingskader is allereerst van belang dat de verstoorde arbeidsverhouding het gevolg is geweest van het laakbaar handelen van RH Marine. Verder is van belang dat [verzoeker] thans arbeidsongeschikt is en dat uit de adviezen van de bedrijfsarts blijkt dat de oorzaak gerelateerd is aan het slepende conflict met RH Marine en dat volledig herstel van de belastbaarheid voor werk nog geruime tijd zal duren. Er is voorts sprake van een langdurig dienstverband (20 jaar) met goede beoordelingen van [verzoeker] . Gelet op de leeftijd van [verzoeker] en zijn specifieke werkervaring in een nichemarkt zal het niet eenvoudig zijn om aan een nieuwe baan te komen. De kantonrechter sluit niet uit dat [verzoeker] een zekere tijd geconfronteerd zal worden met een inkomensachteruitgang, doch ziet onvoldoende grond om het inkomensverlies van [verzoeker] volledig tot aan zijn pensioendatum te compenseren, gelet op het feit dat [verzoeker] heeft aangegeven zich te willen omscholen. De kantonrechter acht het evenwel realistisch dat [verzoeker] gedurende een lange periode met een inkomensachteruitgang geconfronteerd zal worden, mede vanwege het feit dat het salaris in het onderwijs naar verwachting lager zal zijn dan zijn huidige salaris.
5.15
Het feit dat aan [verzoeker] een transitievergoeding wordt toegekend zou tot een lagere billijke vergoeding dienen te leiden. Daar staat echter tegenover dat, gelet op het laakbare gedrag van RH Marine waarbij zij [verzoeker] heeft genoodzaakt deze procedure te voeren, de vergoeding hoger vastgesteld zou kunnen worden. Deze aspecten compenseren elkaar zodat dit niet leidt tot een wijziging van de hoogte van het bedrag.
5.16
In het bedrag van de billijke vergoeding zal rekening worden gehouden met de omstandigheid dat [verzoeker] een variabele beloning over 2019 en 2020 zou hebben ontvangen wanneer hij in 2019 en 2020 zou hebben gewerkt. Ten slotte kan niet worden uitgesloten dat indien het ernstige verwijtbare handelen zich niet had voorgedaan, op enig moment de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op één van de in artikel 7:669 lid 3 BW vermelde gronden zou zijn ontbonden.
5.17
Gelet op al de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 80.000,- bruto. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt [verzoeker] in voldoende mate gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van RH Marine door dit bedrag toe te kennen, zodat geen aanleiding bestaat om daarnaast een vergoeding toe te kennen voor de door [verzoeker] gestelde immateriële component.
5.18
Nu een lagere vergoeding wordt toegewezen dan door [verzoeker] verzocht, zal hij op grond van artikel 7:686a lid 7 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.19
Ongeacht of [verzoeker] van die intrekkingsbevoegdheid gebruik maakt, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van de procedure te compenseren, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt. In die zin wordt dan ook beslist.
Het verzoek van RH Marine
5.2
Voor het geval [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt, ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op verzoek van RH Marine op grond van een verstoorde arbeidsrelatie ex artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Het is voor de kantonrechter duidelijk dat de arbeidsrelatie geen enkele toekomst meer heeft. Daarmee doet zich een redelijke grond voor ontbinding voor, ook omdat herplaatsing niet (meer) in de rede ligt.
5.21
De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 september 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij een opzegtermijn van één maand geldt, verminderd met de duur van deze procedure, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.
5.22
Op grond van artikel 7:673 lid 1 BW heeft [verzoeker] recht op een transitievergoeding ten bedrage van € 113.453,- bruto.
5.23
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit, in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
5.24
Gelet op de aard van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd.

6..De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek van [verzoeker]
- stelt [verzoeker] tot
woensdag 29 juli 2020 te 12:00 uurin de gelegenheid het ontbindingsverzoek door middel van een aan de griffie gericht schrijven (met afschrift aan de gemachtigde van de wederpartij) in te trekken, waarbij bepalend zal zijn het moment van ontvangst van dat schrijven ter griffie;
En, maar uitsluitend voor het geval [verzoeker] van deze intrekkingsbevoegdheid geen (tijdig) gebruik maakt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2020;
- kent aan [verzoeker] ten laste van RH Marine, een transitievergoeding van € 113.453,- bruto toe, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf een maand te rekenen vanaf de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt RH Marine om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 80.000,- bruto;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af;
In het verzoek van RH Marine voor het geval [verzoeker] zijn verzoek intrekt
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2020;
- kent aan [verzoeker] ten laste van RH Marine, een transitievergoeding van € 113.453,- bruto toe, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf een maand te rekenen vanaf de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot aan de dag der algehele voldoening;
en in alle gevallen;
- compenseert de kosten van de procedure zodat ieder der partijen de eigen kosten blijft dragen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort uitgesproken ter openbare terechtzitting.
821