ECLI:NL:RBROT:2020:6819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
ROT 20/3884
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting van bedrijfspand op grond van APV Rotterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bedrijfspand voor twee weken gesloten was op bevel van de burgemeester van Rotterdam. Het bestreden besluit, dat op 21 juli 2020 was genomen, was gebaseerd op artikel 2:35 van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam (APV) en volgde op eerdere overtredingen door de verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat de sluiting van zijn bedrijf ernstige financiële gevolgen zou hebben.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de sluiting van het pand zou leiden tot een onomkeerbare situatie. De voorzieningenrechter merkte op dat er geen acute (financiële) noodsituatie was aangetoond en dat de verzoeker onvoldoende spoedeisend belang had aangetoond voor de gevraagde voorlopige voorziening. De rechter benadrukte dat de voorlopige voorzieningenprocedure bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen, waarbij spoedeisendheid een belangrijke rol speelt.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3884
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 2:35, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam (APV) de sluiting bevolen van het pand waar [naam bedrijf verzoeker] , het bedrijf van verzoeker, is gevestigd, gelegen aan de [adres] te Rotterdam (het pand) voor een periode van twee weken, ingaande 23 juli om 17:00 uur.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vanwege de omstandigheden rond het coronavirus is er geen fysieke zitting gehouden bij de rechtbank. Op 27 juli 2020 zijn de gemachtigden van partijen via Skype (telefonisch) gehoord.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bevolen het pand waarin [naam bedrijf verzoeker] is gevestigd voor twee weken te sluiten omdat gebleken is dat verzoeker, na op 13 juni 2019 een waarschuwing te hebben ontvangen wegens dezelfde overtreding, het Digitaal Opkopers Register (DOR) niet volledig bijhoudt.
2. De voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van (in dit geval) de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Van voldoende spoedeisendheid is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een beslissing op het bezwaar van verzoeker niet kan worden afgewacht.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat de inkomsten uit het bedrijf de enige inkomstenbron zijn waarover hij beschikt. Bij een sluiting van twee weken heeft hij tijdens die periode geen inkomen en kan hij zijn afspraken met klanten niet nakomen.
4.1.
Het bestreden besluit houdt in dat het bedrijf van verzoeker twee weken de werkzaamheden niet kan uitoefenen. Op het moment dat de voorzieningenrechter uitspraak doet is bijna één week verstreken. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat sluiting van het pand, en daarmee het bedrijf, voor de resterende week tot een onomkeerbare situatie zal leiden. Van een acute (financiële) noodsituatie is niet gebleken.
4.2.
Dit leidt ertoe dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond bij de door hem verzochte voorlopige voorziening. Er kan ondanks het ontbreken van een spoedeisend belang toch aanleiding bestaan een voorlopige voorziening te treffen als sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Daarvan is hier geen sprake.
5. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2020 door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L.F. de Leeuw, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.