ECLI:NL:RBROT:2020:6813

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/10/595951 / JE RK 20-1236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor een minderjarige met complexe problematiek

Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] in zijn jonge leven al veel instabiliteit en onveiligheid heeft gekend, wat heeft geleid tot trauma's en hechtingsproblematiek. De moeder heeft het gezag over [voornaam minderjarige] uitgeoefend, maar is niet in staat gebleken om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. Ondanks de inzet van verschillende hulpverleningsorganisaties is er geen verbetering opgetreden in de opvoedklimaat. De moeder kampt met persoonlijke problemen, waaronder verslavingsproblematiek, en heeft niet voldaan aan de bodemeisen die zijn gesteld voor een eventuele thuisplaatsing van [voornaam minderjarige]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige] is verstreken en dat het in zijn belang is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. De rechtbank heeft tevens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west benoemd tot voogdes over [voornaam minderjarige]. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
zaakgegevens: C/10/595951 / JE RK 20-1236
datum uitspraak: 30 juli 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 juni 2020;
- het verweerschrift van mr. S. Epema, advocaat van de moeder, van 9 juli 2020, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de bereidverklaring van de GI d.d. 20 juli 2020, ingekomen bij de griffie op 21 juli 2020.
Op 16 juli 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Epema, advocaat te Rotterdam,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 juni 2015 is de eerste ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] uitgesproken. Sinds 9 november 2018 is [voornaam minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Vanaf 1 september 2019 verblijft [voornaam minderjarige] in het huidige, perspectiefbiedende gezinshuis. Bij beschikking van 26 juni 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in deze gezinsgerichte voorziening verlengd tot 9 juli 2021. Deze maatregelen duren nog steeds voort.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [voornaam minderjarige] te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige] is de afgelopen vijf jaar meerdere keren uit huis geplaatst, waarbij hij op verschillende plekken heeft verbleven. Een eerdere thuisplaatsing is niet goed gegaan. [voornaam minderjarige] is in het verleden blootgesteld aan een onveilige (thuis)situatie en er is onvoldoende gezorgd voor de basale zorg die hij nodig heeft. Bij de moeder is een forse disbalans zichtbaar in haar draagkracht en draaglast, waardoor de moeder soms letterlijk wegvlucht. Zij gebruikt nog steeds regelmatig verdovende middelen en heeft op meerdere gebieden hulp nodig. De Raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder op korte termijn in staat zal zijn haar persoonlijke situatie dusdanig te verbeteren dat een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] mogelijk wordt. Hulpverlening heeft in het verleden onvoldoende baat gehad; de moeder is regelmatig onbereikbaar en stelt zich niet behandelbaar op. Het is goed dat de moeder nu zelf op zoek is gegaan naar hulp die bij haar past en dat zij zich daarvoor wil inzetten. Echter, zij legt de oorzaak van haar problematiek buiten zichzelf en bagatelliseert de zorgen over [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] verblijft inmiddels al langere tijd in een gezinshuis. [voornaam minderjarige] ontwikkelt zich goed in het gezinshuis en kan daar blijven. Zijn perspectief ligt daar.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. [voornaam minderjarige] vertoont signalen van vroege trauma’s en hechtingsproblematiek. [voornaam minderjarige] is een angstig jongetje, die veel van zijn opvoeders vraagt. [voornaam minderjarige] gaat op dit moment niet naar school. Hij gaat nu naar een zorgboerderij, waar hij één op één begeleiding krijgt. Daarnaast is hij aangemeld bij een GGZ-instelling voor hechtings- en traumatherapie in de hoop dat hij zich positief gaat ontwikkelen en terug naar school kan. In het gezinshuis ervaart [voornaam minderjarige] rust die de moeder hem niet kan bieden. De moeder doet zichtbaar haar best, maar het lukt haar niet om de patronen te doorbreken. De problematiek is te groot. De verslavingsproblematiek en de eigen trauma’s van de moeder spelen daarin een grote rol. In de thuissituatie is -met de zussen van [voornaam minderjarige] - MST-CAN ingezet. Dit traject verloopt echter niet goed. Ten aanzien van een eventuele thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] zijn er eerder bodemeisen opgesteld waaraan de moeder moest voldoen. De bodemeisen betroffen onder andere het niet gebruiken van verdovende middelen, het aanpakken van persoonlijke hulpverlening voor haar trauma’s en het nakomen van (bezoek)afspraken. Het is de moeder niet gelukt om aan deze bodemeisen te voldoen. Verder is een gezinsopname overwogen. Omdat [voornaam minderjarige] dusdanig beschadigd is, was het idee om de gezinsopname eerst te starten met de twee dochters van de moeder en, indien dit traject goed zou verlopen, [voornaam minderjarige] hierin later mee te nemen. De gezinsopname is echter nooit gestart, omdat het middelengebruik van de moeder door Horizon als contra-indicatie werd gezien. Inmiddels is de aanvaardbare termijn voor een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verstreken, waardoor een beëindiging van het gezag van de moeder een passende maatregel is.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder heeft sinds de ondertoezichtstelling in 2015 altijd aangegeven hulpverlening te willen voor [voornaam minderjarige] en voor haarzelf. In de eerste jaren is er niks gebeurd. De moeder heeft destijds zelf hulverlening vanuit het uitwijkteam ingezet. In 2017 zijn de kinderen weer thuisgeplaatst, waarna nog steeds geen hulpverlening is ingezet. In de periode dat [voornaam minderjarige] weer thuis verbleef, ging het goed met hem. [voornaam minderjarige] ging naar school en speelde met vriendjes. De problematiek die [voornaam minderjarige] nu vertoont is vele male erger dan de zorgen die er over [voornaam minderjarige] waren toen hij bij de moeder verbleef. Dat de situatie is verergerd, komt waarschijnlijk mede doordat hij in 2018 voor een tweede keer uit huis geplaatst is en van zijn zussen is gescheiden. Dit is voor [voornaam minderjarige] pijnlijk geweest. In de thuissituatie is MST-CAN ingezet. De moeder kan zich hier echter niet op focussen door de stress die zij ervaart. Het onderzoek naar de gezagsbeëindiging, de meerdere zittingen en het feit dat de vader de moeder heel veel belt en bedreigingen jegens haar uit, zijn allemaal stressfactoren die maken dat het de moeder niet lukt om tot behandeling voor zichzelf te komen. De moeder wil daarom starten met een zes weken durende opname in Schotland om aan haar problematiek te werken. Het plan ten aanzien van de gezinsopname zoals de GI ter zitting naar voren heeft gebracht, is op die manier nooit met de moeder besproken. Het idee van de gezinsopname kwam juist van moeder. De moeder vindt het kwalijk dat sinds de tweede uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in 2018 niet meer is gewerkt aan een thuisplaatsing. De moeder wil op termijn weer zelf de zorg en opvoeding over [voornaam minderjarige] op zich nemen en wil daarom dat er wordt ingezet op het versterken van de band tussen haar en [voornaam minderjarige] en het verbeteren van de thuissituatie. De moeder wil zich daar volledig voor inzetten. Zij is dan ook van mening dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] in zijn jonge leven al veel instabiliteit, onvoorspelbaarheid en onveiligheid heeft gekend. Daarnaast heeft [voornaam minderjarige] al meerdere wisselingen van verblijfplaats gehad. [voornaam minderjarige] is hierdoor een kwetsbaar jongetje geworden en kampt met trauma’s en hechtingsproblematiek. [voornaam minderjarige] heeft moeite met het uiten van zijn emoties en kan erg boos, agressief of angstig worden.
Ondanks de inzet van hulpverlening is het de moeder niet gelukt om een stabiele, veilige en gestructureerde opvoedsituatie voor [voornaam minderjarige] te creëren. De moeder kampt zelf met persoonlijke problemen, waaronder verslavingsproblematiek en een belast verleden. De afgelopen jaren zijn er verschillende hulpverleningsorganisaties betrokken geweest bij het gezin, maar dit heeft niet tot verbetering geleid in het opvoedklimaat van [voornaam minderjarige] . Het lukt de moeder niet zich volledig in te zetten en afspraken na te komen, waardoor de hulpverlening en behandeling niet van de grond komt. De moeder legt hiervoor de oorzaken buiten zichzelf, zij ervaart stress door de conflictueuze relatie met de vader, door de zorgen rondom haar dochters en recentelijk de stress vanwege het onderzoek van de Raad. Ook een thuisplaatsing aan de hand van bodemeisen is niet van de grond gekomen doordat het de moeder niet lukte zich aan die bodemeisen te houden. De moeder lijkt over onvoldoende probleeminzicht te beschikken, nu de sleutel niet zozeer ligt bij de door haar genoemde externe factoren, maar bij de problematiek van de moeder zelf.. Alleen door aan zichzelf te werken kan de moeder de patronen van onveiligheid en instabiliteit doorbreken. Moeder meent dat de GI de afgelopen jaren niet genoeg heeft gedaan om hulpverlening voor haar van de grond te krijgen, maar zij miskent met die opstelling dat zij hulp nodig heeft om de negatieve patronen bij haarzelf te doorbreken. Dat moeder nu – kennelijk onder de druk van het raadsonderzoek – hulp heeft gezocht is te prijzen en zal haar toekomstige relatie met [voornaam minderjarige] ten goede komen, maar is niet genoeg om de rechtbank nu het vertrouwen te geven dat zij in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] weer binnen afzienbare termijn te dragen. Daarbij is van belang dat er al langdurig zorgen zijn over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , de eerste zorgelijke signalen dateren al van 2014. Moeder heeft in die periode weliswaar om hulp gevraagd, maar is niet eerder aan een hulpverleningstraject voor zichzelf begonnen en is niet in staat geweest om weerstand te bieden aan haar verslaving. Inmiddels heeft [voornaam minderjarige] zichtbaar behoefte aan duidelijkheid en uit dit in zijn gedrag. De rechtbank is daarom van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige] is verstreken. De problematiek van [voornaam minderjarige] vraagt veel van zijn opvoeders en vereist dat zij beschikbaar zijn en kunnen aansluiten bij zijn behoeftes. In het gezinshuis waar hij verblijft wordt een dergelijke opvoedsituatie geboden. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] daar in alle rust kan opgroeien en kan gaan starten met de hechtingstherapie en traumabehandeling.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
De gezagsbeëindiging van de moeder staat niet in de weg aan de wens van de moeder om de band tussen [voornaam minderjarige] en de moeder te versterken. Hierbij is des te meer van belang dat de moeder werkt aan haar eigen problematiek en zich hier volledige voor gaat inzetten.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de problematische relatie tussen de moeder en de vader en de reeds aanwezige hulpverlening acht de rechtbank het van belang dat de GI als neutrale partij de voogdij op zich neemt.
De voorgestelde voogdes heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west moet worden belast met de voogdij.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] over [voornaam minderjarige] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west;
veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] af te leggen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. S. Jordaan, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. E.J. Stalenberg en A.M.I. van der Does, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.