Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De ouders, die beiden een verstandelijke beperking hebben, zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 17 december 2018 uit huis zijn geplaatst en sinds 25 januari 2019 in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat de ouders onvoldoende leerbaar zijn gebleken en de kinderen behoefte hebben aan stabiliteit en duidelijkheid over hun toekomst.
De rechtbank heeft ook het verzoek van de ouders om een deskundige te benoemen voor een contra-expertise afgewezen. De ouders hebben in de afgelopen jaren geprobeerd hun opvoedvaardigheden te verbeteren, maar de rechtbank oordeelt dat de ouders niet in staat zijn om emotioneel aan te sluiten bij de kinderen en dat zij onvoldoende inzicht hebben in de opvoeding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor de ouders om hun situatie te verbeteren is verstreken en dat het in het belang van de kinderen is om bij de pleegvader te blijven wonen. De GI is benoemd tot voogd over de minderjarigen, zodat de continuïteit van de zorg voor de kinderen gewaarborgd blijft.