ECLI:NL:RBROT:2020:6812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/10/596853 / JE RK 20-1398
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor minderjarigen

Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De ouders, die beiden een verstandelijke beperking hebben, zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 17 december 2018 uit huis zijn geplaatst en sinds 25 januari 2019 in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat de ouders onvoldoende leerbaar zijn gebleken en de kinderen behoefte hebben aan stabiliteit en duidelijkheid over hun toekomst.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de ouders om een deskundige te benoemen voor een contra-expertise afgewezen. De ouders hebben in de afgelopen jaren geprobeerd hun opvoedvaardigheden te verbeteren, maar de rechtbank oordeelt dat de ouders niet in staat zijn om emotioneel aan te sluiten bij de kinderen en dat zij onvoldoende inzicht hebben in de opvoeding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor de ouders om hun situatie te verbeteren is verstreken en dat het in het belang van de kinderen is om bij de pleegvader te blijven wonen. De GI is benoemd tot voogd over de minderjarigen, zodat de continuïteit van de zorg voor de kinderen gewaarborgd blijft.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
zaakgegevens: C/10/596853 / JE RK 20-1398
datum uitspraak: 30 juli 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] , en
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2016 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende te [woonplaats pleegvader] ,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 19 mei 2020, ingekomen bij de griffie op 20 mei 2020;
- het F9-formulier met bijlage van 6 juli 2020, ingediend door mr. K.R. Koopman, ingekomen bij de griffie op 7 juli 2020;
- de pleitnota van de ouders, door mr. K.R. Koopman ter zitting overgelegd.
Op 16 juli 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. K.R. Koopman, advocaat te Zeist,
- de pleegvader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan mw. [naam begeleidster] , begeleidster van de ouders vanuit ESPO, en aan mw. [naam vertrouwenspersoon] , vertrouwenspersoon van de ouders en werkzaam voor de Stichting Rechtsbescherming voor Kinderen & Ouders.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
De GI heeft zich bij brief van 25 maart 2020 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven al lange tijd niet meer bij de ouders. De Raad vindt het in het belang van de kinderen dat zij bij de pleegvader blijven wonen. Er zijn veel zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders. De doelen die gesteld worden blijven steeds terugkomen. Het geleerde beklijft niet. Beide ouders hebben een beperkt verstandelijk vermogen. Zij hebben zelf dagelijks begeleiding en hulp nodig voor praktische zaken. De ouders kunnen onvoldoende veiligheid bieden en onvoldoende stabiliteit en structuur aanbrengen in het leven van de kinderen. Ook kunnen de ouders in onvoldoende mate emotioneel aansluiten bij de kinderen en aanvoelen wat zij nodig hebben. De ouders hebben een beperkt inzicht in de opvoedtaken en de ontwikkelingstaken van de kinderen. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken. De kinderen hebben last van de onduidelijkheid over hun toekomstperspectief. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een perspectiefbiedend pleeggezin. Daar gaat het goed met ze en ze kunnen daar blijven wonen. De Raad acht het van belang dat de kinderen in het pleeggezin verder opgroeien en vindt een gezagsbeëindiging van de ouders daarom een passende maatregel.
De Raad is het niet eens met het verzoek van de ouders om een deskundige te benoemen in het kader van een contra-expertise. De Raad is een neutrale onderzoekspartij die op basis van objectieve informatie van informanten afwegingen maakt. Dit wordt op een zorgvuldige en behoorlijke manier gedaan.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Ten aanzien van het verloop van de begeleide bezoekmomenten is een verbetering zichtbaar. Er wordt daarom bezien of een uitbreiding van de bezoekmomenten mogelijk is. Dat er een verbetering te zien is, betekent echter niet dat de ouders de kinderen zelf weer kunnen opvoeden. Tijdens de bezoekmomenten is te zien dat de ouders het moeilijk vinden om aan te sluiten bij de kinderen en structuur aan te brengen. Dit wordt duidelijker zichtbaar naar mate de bezoekmomenten langer duren. De ouders zijn hierin onvoldoende leerbaar. De bezoekmomenten zijn veilig voor de kinderen en gaan goed genoeg voor de duur van een uur, maar de GI acht de ouders niet in staat om de kinderen permanent te verzorgen en op te voeden. Aangezien de pleegouders uit elkaar zijn gegaan, is de opvoedsituatie bij de pleegvader begin 2020 opnieuw door pleegzorg gescreend en positief bevonden. Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij bij de pleegvader blijven wonen.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Mr. Koopman heeft primair verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen. Subsidiair is namens de ouders verzocht op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundige te benoemen in het kader van een contra-expertise. Het verweer is als volgt toegelicht.
De afgelopen jaren hebben de ouders enorm hun best gedaan en op allerlei manieren geprobeerd hulpverlening te aanvaarden om te laten zien dat zij in staat zijn de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. De ouders zijn leerbaar en stellen zich meewerkend op. Sinds de gezinsopname twee jaar geleden is er veel veranderd. De ouders zijn weer bij elkaar en wonen weer samen. Tussen hen zijn geen spanningen meer. De vader staat inmiddels onder behandeling van een psycholoog en dit heeft een positief effect. Ook in de omgang met de kinderen is verbetering zichtbaar. [voornaam minderjarige 1] vraagt soms wanneer hij weer thuis mag wonen. Dit is voor de ouders pijnlijk. De ouders krijgen dagelijks begeleiding vanuit ESPO. De kinderen kunnen in deze begeleiding meegenomen worden. Sinds de ondertoezichtstelling is vanuit de GI niet de hulp geboden om tot verbetering van de situatie te komen. Gelet op de genoemde veranderingen en omdat de ouders in de raadsrapportage dingen hebben gelezen die onjuist zijn, wordt namens de ouders verzocht een contra-expertise te laten plaatsvinden. De ouders hebben het gevoel dat zij geen eerlijke kans hebben gehad. Dat de Raad een neutrale onderzoekspartij is doet geen afbreuk aan het recht van ouders om dit onderzoek te laten toetsen. De ouders hebben dit recht op grond van artikel 6 en 8 EVRM. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2019:0910JUD003728313) waarin sprake was van een inbreuk op artikel 8 EVRM aangezien veranderde omstandigheden in deze zaak onvoldoende waren meegewogen.
De pleegvader is het eens met het verzoek. De kinderen ontwikkelen zich goed. De pleegvader krijgt hulp vanuit pleegzorg en de kinderen gaan om het weekend naar een weekendpleeggezin. De pleegvader geeft aan dat hij moet werken aan de communicatie tussen kinderen en ouders en ervoor moet zorgen dat belmomenten doorgang vinden.

De beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat bij de ouders sprake is van een verstandelijke beperking. De ouders hebben zelf dagelijkse ondersteuning nodig bij praktische zaken. Ook hebben beide ouders een achterstand in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. In het verleden is tussen de ouders sprake geweest van huiselijk geweld en spanningen, waar de kinderen getuige van zijn geweest. Ten tijde van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] waren de ouders niet in staat om in de thuissituatie voldoende stabiliteit en veiligheid te bieden. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben een achterstand in hun spraakontwikkeling opgelopen en waren erg angstig. De afgelopen jaren is door de inzet van verschillende vormen van hulpverlening, waaronder een gezinsopname, tevergeefs geprobeerd de opvoedvaardigheden van de ouders te vergroten. Gebleken is dat het ouders lukt om te voorzien in de basisbehoeften van de kinderen, maar dat bij de beide ouders het inzicht ontbreekt in wat de kinderen naast hun basisbehoeften nog meer nodig hebben om zich adequaat te kunnen ontwikkelen, passend bij hun leeftijd. Dat de ouders in staat zijn om de kinderen eten te geven, ze aan te kleden en op tijd in bed te leggen is niet voldoende om de kinderen volledig op te kunnen voeden. De ouders moeten ook emotioneel kunnen aansluiten bij de kinderen en bijvoorbeeld kunnen zien wanneer de kinderen boos of verdrietig zijn en aanvoelen hoe zij daarop moeten reageren. Het lukt de ouders niet om deze vaardigheden aan te leren. Dat de ouders inmiddels weer samen zijn en dat de vader in therapie is, maakt dit niet anders. Daarnaast is er bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] sprake van kind-eigenproblematiek die maakt dat hun opvoeding nog meer dan gemiddeld vraagt van hun opvoeder(s). Aangezien de ouders onvoldoende leerbaar zijn gebleken, acht de rechtbank de ouders niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] volledig te dragen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn allebei jong en kwetsbaar en hebben zichtbaar behoefte aan duidelijkheid over waar zij zullen opgroeien. De rechtbank is van oordeel dat de aanvaardbare termijn, waarin de kinderen in onzekerheid verblijven over waar zij zullen opgroeien, inmiddels is verstreken. Gebleken is dat de kinderen bij de pleegvader toekomen aan hun ontwikkeling en dat de pleegvader kan aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben. Het is daarom in het belang van de kinderen dat de huidige situatie wordt voortgezet.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Ten aanzien van het verzoek tot benoemen van een deskundige overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat de omstandigheden die volgens de ouders de afgelopen twee jaar veranderd zijn (o.a. dat de ouders weer bij elkaar zijn en samenwonen, dat de vader in therapie is en dat een verbetering zichtbaar is in de bezoekmomenten) van dien aard zijn dat de resultaten van de contra-expertise naar verwachting van invloed kunnen zijn op de beslissing op het verzoek tot gezagsbeëindiging van de ouders. Daarbij komt dat het onderzoek door de Raad recent is afgerond en daarbij rekening is gehouden met de door ouders genoemde gewijzigde omstandigheden. Zo is de psycholoog van vader als informant gehoord. Ook is recente informatie van de begeleiders van ouders in het rapport opgenomen. Bovendien is het aanhouden van de beslissing op het verzoek in afwachting van de uitkomst van een contra-expertise niet wenselijk gezien het belang van de kinderen, aangezien dit zou betekenen dat de kinderen nog langer in onzekerheid verblijven, terwijl zij juist behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek tot benoemen van een deskundige op grond van artikel 810a Rv. af.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De voorgestelde voogdes heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. Gelet op de betrokkenheid van de GI bij de bezoekmomenten en de evaluaties daarvan, acht de rechtbank het van belang dat de voogdij bij de GI wordt belegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , en [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] , over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] af te leggen;
wijst het zelfstandig verzoek van de ouders af;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Stalenberg, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. G.M. Paling en A.M.I. van der Does, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.