ECLI:NL:RBROT:2020:6783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/10/562571 / HA ZA 18-1097
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekking onder brandverzekering geschorst na uitblijven betaling; aanmaning voldoet niet aan vereisten van artikel 7:934 BW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam diende, ging het om een geschil tussen een eiseres en Allianz Benelux N.V. over de dekking van een brandverzekering na een brandschade-incident op 26 juni 2018. De eiseres had een verzekeringsovereenkomst afgesloten met Allianz, maar na het uitblijven van betaling van de verzekeringspremie had Allianz de dekking geschorst. De rechtbank moest beoordelen of de aanmaning die Allianz op 4 juni 2018 had verstuurd, voldeed aan de eisen van artikel 7:934 BW. De eiseres stelde dat de aanmaning niet aan de wettelijke vereisten voldeed, omdat de betalingstermijn van 14 dagen niet correct was vermeld. Allianz betwistte dit en stelde dat de termijn correct was berekend.

De rechtbank oordeelde dat de aanmaning niet voldeed aan de eisen van artikel 7:934 BW, omdat de termijn van 14 dagen pas begint te lopen na ontvangst van de aanmaning. Aangezien er geen bewijs was dat de eiseres de aanmaning op de dag van verzending had ontvangen, was de aanmaning niet rechtsgeldig. Hierdoor kon Allianz de dekking onder de verzekeringsovereenkomst niet schorsen. De rechtbank concludeerde dat de schade die de eiseres had geleden als gevolg van het brandschade-incident onder de verzekeringsovereenkomst gedekt was.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres, waaronder een verklaring voor recht en een voorschot op schadevergoeding, toegewezen. Allianz werd veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 7.500,00 en de proceskosten. De rechtbank benadrukte het belang van het strikt naleven van de wettelijke voorschriften voor aanmaningen, gezien de ernstige gevolgen voor de schuldenaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/562571 / HA ZA 18-1097
Vonnis van 22 juli 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] (Gld),
eiseres,
advocaat mr. J. Bosman te Ede (Gld),
tegen
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,handelend onder de naam ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING,
gevestigd te Brussel (België), mede kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.S. Ariëns te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Allianz genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 april 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten (van 29 april 2020), van de zijde van [eiseres] ;
  • de akte uitlaten (van 27 mei 2020), van de zijde van Allianz.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In deze zaak is - kort gezegd - aan de orde of de brand die op 26 juni 2018 is ontstaan in de keuken van [eiseres] (hierna: het brandschade-incident) is gedekt onder de 'Verzekerd Wonen Pakketverzekering' (hierna: de verzekeringsovereenkomst) die zij met Allianz heeft gesloten.
aanmaning
2.2.
Allianz heeft [eiseres] per brief van 4 juni 2018 aangemaand de achterstallige verzekeringspremie alsnog 'uiterlijk 18-06-2018 te voldoen'. Nadat betaling binnen die termijn was uitgebleven, heeft Allianz de dekking onder de verzekeringsovereenkomst geschorst.
2.3.
Bij voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of de brief van 4 juni 2018 voldoet aan de eisen van artikel 7:934 BW.
2.4.
[eiseres] stelt dat de brief van 4 juni 2018 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:934 BW. Daartoe voert zij ten eerste aan dat de brief niet voldoet aan de voorwaarde dat de verzekeringsovereenkomst eerst geschorst kan worden na het verstrijken van de betalingstermijn voor de premie van 14 dagen aanvangende de dag na de aanmaning. Op de in de brief genoemde uiterste betaaldatum van 18 juni 2018 was die termijn van 14 dagen nog niet verstreken.
Ten tweede voert zij aan dat uit die brief, vanwege de te vrijblijvende formulering, onvoldoende blijkt dat het een aanmaning betreft en het gevolg van het uitblijven van betaling van de verzekeringspremie is dat de dekking van de verzekeringsovereenkomst wordt geschorst.
2.5.
Allianz betwist dat de brief van 4 juni 2018 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:934 BW. Daartoe voert zij aan dat artikel 7:934 BW voorschrijft dat de schuldenaar moet worden aangemaand tot betaling van de premie binnen een termijn van 14 dagen. Die termijn van 14 dagen is in het onderhavige geval aangevangen op 5 juni 2018 op de veertiende dag daarna, 18 juni 2018, verstreken.
2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Een aanmaning is een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring. Een dergelijke verklaring moet, om haar werking te hebben, de wederpartij hebben bereikt (artikel 6:37 lid 3 BW). Dit betekent dat de termijn van 14 dagen pas kan gaan lopen na ontvangst van de aanmaning. Er kan niet van uitgegaan worden dat [eiseres] de brief van Allianz van 4 juni 2018 – waarvan gesteld noch gebleken is wanneer deze door Allianz is verzonden – dezelfde dag heeft ontvangen. Post pleegt niet dezelfde dag bezorgd te worden, maar één of (zelfs) meerdere dagen later. De handelwijze van eiseres is in strijd met de wet: gedaagde is geen termijn van 14 dagen gegund, maar een termijn van 14 dagen minus de tijd die de brieven nodig hebben om gedaagde te bereiken. De aanmaningsbrief had behoren te vermelden dat binnen veertien dag na ontvangst van de aanmaning betaald diende te worden.
Gelet op de ernstige gevolgen die het niet tijdig voldoen aan de aanmaning voor de schuldenaar heeft, moeten de voor de aanmaning geldende dwingendrechtelijke voorschriften strikt worden nageleefd.
2.7.
De brief van 4 juni 2018 heeft reeds daarom niet de schorsing of beëindiging van de dekking onder de polis bewerkstelligd. De overige stellingen van [eiseres] in dit verband kunnen onbesproken blijven. De schade die [eiseres] als gevolg van het brandschade-incident heeft geleden is dus onder de verzekeringsovereenkomst gedekt.
vorderingen
2.8.
De vorderingen van [eiseres] gegrond op nakoming van Allianz van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst zijn dus in beginsel toewijsbaar. De rechtbank zal deze vorderingen hierna afzonderlijk bespreken.
2.9.
De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht (petitum sub 1), die door Allianz niet is weersproken, komt voor toewijzing in aanmerking op de hierna te melden wijze. Dit geldt eveneens voor de vordering (petitum sub 2) tot betaling door Allianz van de door [eiseres] als gevolg van het brandschade-incident geleden schade, nader op te maken bij staat.
2.10.
De vordering om Allianz te veroordelen (petitum sub 3) om overeenkomstig de verzekeringsovereenkomst de door [eiseres] als gevolg van het brandschade-incident geleden schade te taxeren zal worden afgewezen. Het ligt, gelet op de overige veroordelingen in dit vonnis, voor de hand, dat [eiseres] en Allianz afspraken maken over de afwikkeling van deze schade, daaronder zo nodig over de taxatie door of namens Allianz van die schade.
2.11.
[eiseres] vordert voorts een voorschot op de door haar geleden schade van € 10.000,= (petitum sub 4). Toewijzing van een voorschot op schadevergoeding in deze procedure vereist dat vast staat dat [eiseres] minimaal ter hoogte van het toe te wijzen bedrag, en rekening houdend met de reeds uitgekeerde voorschotten, schade heeft geleden dan wel zal lijden. De omvang van de schade moet worden bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende incident niet zou hebben plaatsgevonden.
Voorts dient aannemelijk te zijn dat een oordeel in de schadestaatprocedure niet kan worden afgewacht.
2.12.
De rechtbank zal het verzoek om een voorschot toewijzen tot een bedrag van € 7.500,00, nu aannemelijk is dat een oordeel in de schadestaatprocedure wegens de penibele financiële situatie van [eiseres] niet kan worden afgewacht. Dat [eiseres] tot dit bedrag, met name als gevolg van beschadigde of verloren gegane inboedel, schade heeft geleden komt de rechtbank op grond van de door [eiseres] overgelegde schadestaat, die door Allianz niet is weersproken, aannemelijk voor.
2.13.
De door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen als onweersproken voor toewijzing in aanmerking. Overigens is naar het oordeel van de rechtbank sprake van in redelijkheid verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden die voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de hoogte van de gevorderde vergoeding komt de rechtbank niet onredelijk voor.
2.14.
Allianz zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
dagvaarding € 103,81
griffierecht 895,00
salaris advocaat
1.629,00(3 punten* × tarief € 543,00)
Totaal € 2.627,81
* dagvaarding (1), comparitie van partijen (1), akte uitlaten, 2x (1)
2.15.
De nakosten zullen worden toegewezen op na te melden wijze.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Allianz de tussen haar en [eiseres] gesloten verzekeringsovereenkomst (kenmerk [kenmerknummer] ) ten onrechte heeft beëindigd, althans geschorst, en dat Allianz op grond van deze verzekeringsovereenkomst alsnog gehouden is dekking te verlenen voor de schade die [eiseres] heeft geleden en/of zal lijden ten gevolge van het brandschade-incident dat op 26 juni 2018 heeft plaatsgevonden,
3.2.
veroordeelt Allianz tot betaling van de door [eiseres] als gevolg van het brandschade-incident van 26 juni 2018 geleden schade, nader op te maken bij staat,
3.3.
veroordeelt Allianz tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 7.500,00, als voorschot op de schadevergoeding van de door [eiseres] geleden schade, vooruitlopend op de definitieve berekening daarvan in een schadestaatprocedure,
3.4.
veroordeelt Allianz tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 871,20, aan buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW,
3.5.
veroordeelt Allianz tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 875,00, aan buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW,
3.6.
veroordeelt Allianz in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.627,81,
3.7.
bepaalt dat Allianz de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is over de proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening,
3.8.
veroordeelt Allianz in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Allianz niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.9.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 22 juli 2020.
[2111/2872]