ECLI:NL:RBROT:2020:6780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
8277873 \ CV EXPL 20-2338
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting De Leeuw van Putten, eiseres, en een gedaagde die in gebreke is gebleven met de betaling van huur. De eiseres vorderde betaling van een huurachterstand van € 1.676,90, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar betwistte de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten en stelde dat er een betalingsregeling was getroffen die niet was opgezegd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de huurachterstand erkende en dat de wettelijke rente toewijsbaar was. Echter, de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de eiseres niet had aangetoond dat de gedaagde de vereiste veertiendagenbrief had ontvangen. De kantonrechter oordeelde verder dat de proceskosten voor rekening van de gedaagde kwamen, omdat deze in het ongelijk was gesteld. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8277873 \ CV EXPL 20-2338
uitspraak: 17 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
De Leeuw van Putten,
zijnde de rechtsopvolgster van de vereniging Volkshuisvesting De Leeuw van Putten,
gevestigd te Spijkenisse,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 16 januari 2020,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.T. Tilburg.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘gedaagde’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 16 januari 2020, met productie;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • de conclusie van repliek, met productie;
  • de conclusie van dupliek, met productie.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning met aan- en toebehoren aan de [adres] te Spijkenisse.
2.2.
De huurprijs bedraagt thans € 728,78 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.

3. De vordering

3.1.
Eiseres heeft na eisvermindering gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan haar te betalen € 1.676,90 aan achterstallige huur berekend tot 1 mei 2020 en de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van € 261,01 en gerechtelijke kosten.
3.2.
Eiseres legt aan haar gewijzigde vordering naast de onder 2. vermelde vaststaande feiten – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat gedaagde ondanks herhaalde aanmaningen in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen zij op grond van de huurovereenkomst aan eiseres verschuldigd is geworden. Naast het bedrag van € 1.676,90 aan huurachterstand berekend tot 1 mei 2020 en de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, is gedaagde op grond van de wet een bedrag van € 215,71 verschuldigd aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de omzetbelasting van € 45,30 over die buitengerechtelijke incassokosten. Eiseres heeft op 4 september 2018 een zogenaamde veertiendagenbrief aan gedaagde verzonden en in de daaropvolgende periode zijn nog diverse aanmaningen verstuurd. Ook is een betalingsregeling met gedaagde gesloten, welke door gedaagde niet is nagekomen.

4..Het verweer

Gedaagde erkent dat er sprake is van een huurachterstand van € 1.676,90. Uit de door eiseres in de conclusie van repliek opgenomen specificatie volgt dat dit bedrag aan huurachterstand gelijk gebleven is sinds juli 2019. Vanaf dit moment is de huur elke maand betaald, met uitzondering van november 2019. In die maand waren door de Belastingdienst geen toeslagen betaald vanwege een nieuw rekeningnummer, waardoor gedaagde de huur niet kon voldoen. In januari 2020 is twee keer huur betaald, zodat de in november 2019 ontstane achterstand is ingehaald. Gedaagde voert aan dat op 6 augustus 2019 een akkoord is bereikt over een betalingsregeling. Volgens gedaagde is dit akkoord nooit opgezegd, zodat de onderhavige procedure vroegtijdig is gestart en de proceskosten gecompenseerd dienen te worden. Tot slot betwist gedaagde buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn. De door eiseres overgelegde veertiendagenbrief van 4 september 2018 heeft gedaagde niet ontvangen en eiseres heeft geen bewijs van ontvangst ingebracht.

5..De beoordeling

5.1.
Nu deze huurachterstand van € 1.676,90 door gedaagde is erkend, ligt dit deel van de vordering voor toewijzing gereed.
5.2.
De gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken en op de wet gegrond eveneens toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
5.3.
Artikel 6:96 lid 6 BW vereist voor toewijzing van de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dat gedaagde door eiseres vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen aanvangende de dag na aanmaning, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling (hierna: de veertiendagenbrief). Een dergelijke aanmaning is aan te merken als een verklaring als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW. Daarom heeft deze aanmaning pas werking indien deze de schuldenaar heeft bereikt. Op eiseres rust de bewijslast dat aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. Die bewijslast omvat ook dat en op welke dag de schuldenaar de veertiendagenbrief heeft ontvangen. Eiseres heeft diverse aanmaningen overgelegd, waarvan alleen de aanmaning van 4 september 2018 voldoet aan de eisen van artikel 6:96 BW. Nu gedaagde de ontvangst van deze veertiendagenbrief betwist dient eiseres feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat die brief door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat gedaagde daar door GGN kon worden bereikt, en dat en op welke dag de brief daar is aangekomen (HR 25 november 2016 ECLI:NL:HR:2016:2704). Eiseres heeft in haar conclusie van repliek geen (concrete) feiten en omstandigheden gesteld met betrekking tot ontvangst van bedoelde brief. Aldus is bewijslevering ter zake dit punt niet aan de orde en is niet komen vast te staan dat gedaagde de veertiendagenbrief heeft ontvangen. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten dient dan ook afgewezen te worden.
5.4.
Met betrekking tot de stelling van gedaagde dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd omdat eiseres de procedure vroegtijdig is gestart, wordt het volgende overwogen. Uit de door gedaagde overgelegde stukken kan alleen worden afgeleid dat GGN namens eiseres op 6 augustus 2019 akkoord is gegaan met een betalingsregeling. Nu eiseres heeft gesteld dat de getroffen betalingsregeling is komen te vervallen omdat gedaagde deze niet is nagekomen, had het op de weg van gedaagde gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat zij die regeling wel is nagekomen. Gedaagde heeft dit niet gedaan. Zij heeft daarmee haar stelling dat eiseres de onderhavige procedure vroegtijdig is gestart onvoldoende onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
5.5.
Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij en met inachtneming van hetgeen hiervoor in 5.4 is overwogen, veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten worden vastgesteld op € 102,96 aan explootkosten en € 499,00 aan griffierecht. Aan het gemachtigdesalaris worden twee punten à € 180,00 toegekend.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 1.676,90 aan huurachterstand berekend tot en met april 2020, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het bedrag dat aan huurachterstand, exclusief rente en kosten, heeft uitgestaan telkens te rekenen vanaf de dag van verzuim, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
46009