ECLI:NL:RBROT:2020:6737

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
8203511 CV EXPL 19-52075
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming na huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betreft een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagde huurde samen met haar ex-vriend een woning in Rotterdam en was verplicht om maandelijks huur te betalen. Vestia heeft de ex-vriend gedagvaard, maar de gedaagde niet, wat leidde tot een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst met de ex-vriend. Vestia vorderde nu ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, ontruiming van de woning en betaling van een huurachterstand van € 6.013,58, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde voerde aan dat zij de woning had verlaten en Vestia op de hoogte had gesteld van haar vertrek, maar de rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst niet was beëindigd en dat de gedaagde nog steeds verplicht was om huur te betalen. De rechtbank wees de vorderingen van Vestia toe, inclusief de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8203511 CV EXPL 19-52075
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Vestia’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 15 november 2019, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
de conclusie van repliek.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de conclusie van repliek van Vestia, maar dat heeft zij niet gedaan. Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2. De feiten

2.1
[gedaagde] huurde samen met haar ex-vriend, [naam ex-vriend gedaagde] , de woning aan het [adres] te Rotterdam. Op grond van deze huurovereenkomst waren [naam ex-vriend gedaagde] en [gedaagde] € 825,12 per maand aan huur verschuldigd, welk bedrag steeds bij vooruitbetaling moest worden betaald.
2.2
Op 17 juni 2019 heeft Vestia [naam ex-vriend gedaagde] gedagvaard. [naam ex-vriend gedaagde] is niet in de procedure verschenen. De rechtbank heeft daarna de huurovereenkomst tussen [naam ex-vriend gedaagde] en Vestia ontbonden en [naam ex-vriend gedaagde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot en met de maand juni 2019.

3..De vordering

3.1
Vestia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde;
betaling van een bedrag van € 6.013,58, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.690,70 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
betaling van een bedrag van € 825,12 per maand of een gedeelte daarvan vanaf de maand december 2019 tot aan de dag van daadwerkelijke ontruiming;
betaling van de kosten van deze procedure.
3.2
Het door Vestia gevorderde bedrag van € 6.013,58 bestaat uit:
  • € 5.690,70 aan huurpenningen berekend tot en met de maand november 2019;
  • € 289,21 aan buitengerechtelijke kosten (inclusief btw);
  • € 33,67 aan vervallen wettelijke rente.
3.3
Vestia heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] is - net als [naam ex-vriend gedaagde] - op grond van de huurovereenkomst verplicht de maandelijkse huur te betalen. [naam ex-vriend gedaagde] en [gedaagde] zijn deze verplichting niet nagekomen waardoor er een huurachterstand is ontstaan. Vestia heeft per abuis alleen [naam ex-vriend gedaagde] in rechte betrokken en ten onrechte [gedaagde] niet meegedagvaard, zodat de kantonrechter op 23 juli 2019 slechts vonnis heeft gewezen tegen [naam ex-vriend gedaagde] . [naam ex-vriend gedaagde] heeft niet voldaan aan het tegen hem gewezen vonnis van 23 juli 2019 en heeft de huurachterstand verder laten oplopen. Vestia wil daarom ook de overeenkomst met [gedaagde] ontbinden en het gehuurde ontruimen.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van Vestia. Zij voert - kort samengevat - het volgende aan. [gedaagde] is in april 2019 vertrokken uit de woning. Sinds 18 april 2019 is zij in de basisregistratie personen ingeschreven op een adres in Hoofddorp. Bij brief van 20 april 2019 heeft zij Vestia op de hoogte gesteld van haar vertrek uit de woning. Bij deze brief is een door [gedaagde] en [naam ex-vriend gedaagde] getekende verklaring gevoegd, waaruit blijkt dat [naam ex-vriend gedaagde] alle aan de woning gerelateerde kosten zal dragen vanaf 17 april 2019.

5..De beoordeling

5.1
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] een huurovereenkomst met Vestia is aangegaan en dat zij op grond van die overeenkomst verplicht was de huur te betalen. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat dit een hoofdelijke verplichting betrof. Hoofdelijk betekent dat Vestia zowel [gedaagde] als [naam ex-vriend gedaagde] kan aanspreken tot betaling van de huur, maar dat als een van hen betaalt de ander dat bedrag niet meer hoeft te betalen.
5.2
Het enkele feit dat [gedaagde] de woning op enig moment heeft verlaten en zich op een adres heeft ingeschreven, betekent niet dat zij geen huur meer hoeft te betalen. Daarmee is de huurovereenkomst immers niet beëindigd. Het feit dat [gedaagde] met [naam ex-vriend gedaagde] heeft afgesproken dat [naam ex-vriend gedaagde] de huur zou betalen, ontslaat [gedaagde] ook niet van haar verplichting tegenover Vestia. Vestia is immers niet gebonden aan een afspraak tussen [gedaagde] en [naam ex-vriend gedaagde] . Deze afspraak heeft mogelijk wel tot gevolg dat [gedaagde] [naam ex-vriend gedaagde] aansprakelijk kan stellen voor wat zij aan Vestia moet betalen, maar dat gaat buiten het bereik van deze procedure. In zoverre slaagt het verweer van [gedaagde] daarom niet.
5.3
[gedaagde] heeft ook als verweer gevoerd dat zij Vestia op de hoogte heeft gesteld van haar vertrek uit de woning. Als dat juist is dan had Vestia deze mededeling moeten begrijpen als een opzegging van de huur. Vestia betwist echter dat [gedaagde] haar op de hoogte heeft gesteld. Een opzegging is alleen geldig als deze de wederpartij heeft bereikt (zie artikel 3:37 lid 3 BW). Het is op grond van artikel 150 Rv daarom aan [gedaagde] om te bewijzen dat zij de brief heeft verstuurd en dat de brief door Vestia is ontvangen.
5.4
Uit het enkele feit dat [gedaagde] een kopie van de brief heeft bijgevoegd kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] de brief daadwerkelijk heeft verstuurd noch dat deze door Vestia is ontvangen. [gedaagde] heeft deze stelling ook niet nader toegelicht. Integendeel, [gedaagde] heeft helemaal niet meer gereageerd op de conclusie van repliek. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren. Omdat niet vaststaat dat [gedaagde] de huurovereenkomst heeft opgezegd, is [gedaagde] nog steeds verplicht om huur betalen. [gedaagde] heeft de hoogte van de achterstand niet weersproken. Dit bedrag wordt daarom toegewezen. [gedaagde] zal zoals Vestia heeft gevorderd ook worden veroordeeld de huur te betalen vanaf december 2019 tot en met juli 2020, nu het gehuurde nog altijd niet aan Vestia ter beschikking werd gesteld.
5.4
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden eveneens toegewezen. Vestia heeft aan [gedaagde] een brief gestuurd waarin Vestia haar aanmaant om binnen 14 dagen vanaf de dag nadat de brief is bezorgd tot betaling over te gaan. Deze brief heeft [gedaagde] mogelijk niet bereikt aangezien de brief niet is verstuurd aan het adres van [gedaagde] , maar zoals hiervoor reeds overwogen staat niet vast dat [gedaagde] aan Vestia heeft doorgegeven dat zij ergens anders is gaan wonen. Dat de brief [gedaagde] mogelijk niet heeft bereikt komt daarom voor haar risico.
5.5
De gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
5.6
De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt ook toegewezen. [gedaagde] is immers reeds uit de woning vertrokken en zij wil niet in de woning terugkeren.
5.7
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van de woning gelegen aan het adres [adres] te Hoogvliet Rotterdam en veroordeelt [gedaagde] - voor zover dit nog niet is gebeurd - om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen een bedrag van € 6.013,58, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.690,70 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen € 825,12 per maand, met ingang van de maand december 2019 tot en met juli 2020, een en ander voor zover met ingang van de maand december 2019 geen huur is betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 101,06 aan dagvaardingskosten, € 486 aan griffierecht en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde van Vestia;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416