In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betreft een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagde huurde samen met haar ex-vriend een woning in Rotterdam en was verplicht om maandelijks huur te betalen. Vestia heeft de ex-vriend gedagvaard, maar de gedaagde niet, wat leidde tot een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst met de ex-vriend. Vestia vorderde nu ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, ontruiming van de woning en betaling van een huurachterstand van € 6.013,58, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde voerde aan dat zij de woning had verlaten en Vestia op de hoogte had gesteld van haar vertrek, maar de rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst niet was beëindigd en dat de gedaagde nog steeds verplicht was om huur te betalen. De rechtbank wees de vorderingen van Vestia toe, inclusief de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.