ECLI:NL:RBROT:2020:6727

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
8539846 VZ VERZ 20-10117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder]. [verweerder] was sinds 23 maart 2020 in dienst bij [verzoekster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 11 mei 2020 meldde [verweerder] zich ziek, maar verscheen op 13 mei 2020 zonder bericht niet op het werk en was sindsdien onbereikbaar. [verzoekster] heeft herhaaldelijk geprobeerd contact op te nemen, maar [verweerder] reageerde niet. Dit leidde tot het verzoek van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder].

De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] door zijn afwezigheid en onbereikbaarheid ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wat een redelijke grond voor ontbinding oplevert volgens artikel 7:671b lid 1 sub a in samenhang met artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2020 uitgesproken, zonder toekenning van een transitievergoeding, omdat [verweerder] daar niet om had verzocht. Tevens werd [verweerder] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon over de periode van 20 april 2020 tot 13 mei 2020, wat door [verzoekster] werd erkend. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8539846 VZ VERZ 20-10117
uitspraak: 28 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R. van Noord,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
verweerder, verzoeker in het zelfstandige tegenverzoek,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoekster,verweerster in zelfstandig tegenverzoek] ’ en ‘ [verweerder, verzoeker in zelfstandig tegenverzoek] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 26 mei 2020;
het oproepingsexploot van 15 juli 2020, met daarbij het verzoekschrift, de oproepingsbrief van de rechtbank, alsmede een brief van de rechtbank Rotterdam met daarin vermeld een nieuwe datum waarop de behandeling plaatsvindt;
- het schriftelijk verweer van [verweerder] van 23 juli 2020.
1.2
Op 14 juli 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). Omdat [verweerder] tijdens die zitting niet is verschenen heeft de kantonrechter een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling bepaald op 23 juli 2020. [verweerder] is per deurwaardersexploot voor deze mondelinge behandeling opgeroepen. [verweerder] heeft op 23 juli 2020 een schriftelijk verweer ingediend. Bij de mondelinge behandeling op 23 juli 2020 is [verweerder] niet verschenen. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. De gemachtigde van [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van [verzoekster] toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3
Op 24 juli 2020 heeft [verweerder] per e-mail laten weten dat het hem vanwege verbindingsproblemen niet was gelukt om aan de Skypezitting op 23 juli 2020 deel te nemen. De kantonrechter heeft in dit bericht van [verweerder] geen aanleiding gezien (nogmaals) een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen, nu dit bericht pas de dag na de mondelinge behandeling is verstuurd/ontvangen, [verweerder] op 23 juli 2020 tijdens en ook na de mondelinge behandeling die dag niets van zich heeft laten horen, noch telefonisch of per e-mail en in zijn e-mail van 24 juli 2020 niet heeft verzocht om een nieuwe behandeling.
1.4
De datum van de uitspraak van de beschikking in de onderhavige kwestie is (vervroegd) bepaald op heden.

2..De feiten

2.1
[verweerder] is per 23 maart 2020 bij [verzoekster] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die van rechtswege eindigt per 22 oktober 2020.
Het overeengekomen loon bedraagt € 2.362,60 bruto per vier weken.
2.2
Op 11 mei 2020 heeft [verweerder] zich ziekgemeld. Op 12 mei 2020 is afgesproken dat [verweerder] de volgende dag weer zou werken. Op 13 mei 2020 is [verweerder] zonder berichtgeving niet verschenen en is hij niet bereikbaar.
2.3
Op 14 mei 2020 heeft de gemachtigde van [verzoekster] [verweerder] een brief (ook per e-mail) gestuurd met daarin - voor zover hier van belang- de volgende passages:
“(…) Zo meldde u zich dinsdag 12 mei 2020 om 10.00 uur beter, [naam persoon 1] heeft met u afgesproken dat u woensdag 13 mei 2020 om 6.00 uur naar Rotterdam moest. Uw collega [naam persoon 2] stond op u te wachten, maar u kwam niet opdagen. U bent telefonisch onbereikbaar. Zo bent u ook vandaag (donderdag) niet verschenen en bent u onbereikbaar. Zo hebt u tegen een collega van u gezegd dat u een zwaar drugs en drankverleden hebt gehad.
Het zal u duidelijk zijn dat uw werkgever met deze gang van zaken geen genoegen neemt.
Volgens de wet is er geen loon verschuldigd over de tijd dat u niet heeft gewerkt. U hebt zich op dinsdag beter gemeld. U hebt vanaf woensdag geen werkzaamheden verricht zodat er vanaf woensdag geen loon verschuldigd is.
Het lijkt mij zeer van belang, dat u met uw werkgever overleg pleegt over de beëindiging van uw arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft door u handelen en nalaten geen enkel vertrouwen meer in u. Dat overleg moet nog deze week plaats vinden. Daarna acht mijn cliënte zich vrij om naar de Rechter te stappen. De daaraan verbonden kosten komen uiteraard voor uw rekening. Ik neem niet aan. dat. u het zover wilt laten komen.(…)”
2.4
[verweerder] heeft hierop niet gereageerd.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
[verzoekster] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden wegens, primair, (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten (artikel 7:671b lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (‘BW’) in samenhang met artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e BW. Subsidiair baseert [verzoekster] het verzoek op disfunctioneren ((artikel 7:669 lid 1 en 3 sub g BW) en meer subsidiair op een verstoorde arbeidsrelatie (artikel 7:669 lid 1 en 3 sub g BW). Op grond van de genoemde feiten en omstandigheden verzoekt [verzoekster] de kantonrechter om - op grond van artikel 7:671b lid 8 sub b - het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op het eerst mogelijke moment, althans op een eerder tijdstip dan bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub a BW. Tevens verzoekt [verzoekster] om een veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2
[verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Verschillende relaties van [verzoekster] (uitvoerders bij Stebru bouw) hebben zich bij [verzoekster] beklaagd dat zij op 10 mei 2020 om 00.00 uur middernacht zijn benaderd door [verweerder] , die op dat moment in een zeer dronken toestand verkeerde. Op 11 mei 2020 heeft [verweerder] zich telefonisch ziek gemeld en heeft hij, ondanks afspraak om later die dag contact te hebben, niets van zich laten horen en is hij ook niet bereikbaar geweest. Op 13 mei 2020 zou [verweerder] weer komen werken maar is hij zonder bericht niet verschenen. Sindsdien is hij weggebleven en heeft hij niets meer van zich te laten horen. [verzoekster] heeft verschillende pogingen gedaan om in contact te komen, maar [verweerder] is onbereikbaar en reageert niet op verzoeken om contact op te nemen. Het vertrouwen van [verzoekster] in [verweerder] is hierdoor zo ernstig geschaad dat in redelijkheid niet van [verzoekster] kan worden gevergd het dienstverband te laten voortduren.

4..Het verweer en het zelfstandig tegenverzoek

4.1
[verweerder] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling schriftelijk verweer gevoerd. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de verzochte ontbinding. [verweerder] erkent dat hij vanaf 13 mei 2020 geen aanspraak meer heeft op loon omdat hij niet heeft gewerkt, maar heeft verzocht om betaling van loon over de periode 20 april 2020 tot 13 mei 2020. De kantonrechter merkt dit aan als een zelfstandig tegenverzoek.
4.2
[verzoekster] heeft erkend dat zij aan [verweerder] nog loon is verschuldigd over de periode 20 april tot 13 mei 2020 en heeft toegezegd dit bedrag te zullen voldoen.
4.3
Op de standpunten van partijen zal - voor zover voor de beoordeling van belang - hieronder nader worden ingegaan.

5..De beoordeling

Verwijtbaar handelen of nalaten

5.1
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt, waarbij in lid 3 van die bepaling nader is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.2
[verweerder] heeft niet betwist dat hij zonder berichtgeving vanaf 13 mei 2020 niet meer op het werk is verschenen en dat [verzoekster] , zoals zij stelt, vanaf die datum talloze keren tevergeefs heeft geprobeerd, via telefoon, WhatsApp, e-mail en per brief en zelfs per huisbezoek, contact met [verweerder] te krijgen teneinde hem de bedongen arbeid te laten verrichten. Deze feiten staan dus vast. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege verwijtbaar handelen of nalaten (en evenmin tegen de overige subsidiaire gronden), zodat de kantonrechter dit aanmerkt als een berusting in de verzochte ontbinding. Alleen al daarom kan het verzoek tot ontbinding worden toegewezen. Daarbij komt dat de kantonrechter oordeelt dat het niet verschijnen op het werk vanaf 13 mei 2020 door [verweerder] en het op geen enkele wijze bereikbaar zijn en niet reageren op verzoeken van [verzoekster] om met haar in contact te treden, als verwijtbaar handelen en/of nalaten in de zin van artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW is aan te merken. [verweerder] heeft zich ook niet op het standpunt gesteld dat hij zich beschikbaar heeft gehouden voor werk. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat dit een redelijke grond voor ontbinding oplevert als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in combinatie met artikel 7:669 lid 1 en 3, onderdeel e BW.
5.3
Omdat het verzoek wordt toegewezen op de ‘e-grond’, om de hiervoor in 5.2 weergegeven reden, hoeven de overige klachten die [verzoekster] hieraan ten grondslag heeft gelegd en de andere (subsidiaire) gronden die [verzoekster] noemt voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en het door [verweerder] daartegen gevoerde verweer niet besproken te worden.
5.4
Nu niet gebleken is dat het verzoek verband houdt met één van de in de wet genoemde opzegverboden, zal de verzochte ontbinding worden toegewezen.
5.5
[verzoekster] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden. Uitgangspunt is dat een ontbinding wordt uitgesproken op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, rekening houdend met de normale opzegtermijn. In artikel 7:671b, 8e lid onder b, is bepaald dat de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst kan bepalen op een eerder tijdstip, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter sprake. Het sinds 13 mei 2020 wegblijven van het werk, onbereikbaar zijn en niet reageren op de telefoontjes, WhatsAppp berichten, e-mails en brieven van [verzoekster] met het verzoek contact op te nemen, is ernstig verwijtbaar. [verweerder] heeft bovendien op geen enkele wijze blijk gegeven dat hij belang hecht aan het voortduren van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding op zo kort mogelijke termijn zal worden toegewezen in die zin dat de ontbinding zal worden uitgesproken per 1 augustus 2020.
5.6
[verzoekster] heeft ter zitting haar verzoek aangevuld en verzocht om voor recht te verklaren dat zij aan [verweerder] geen transitievergoeding verschuldigd zal zijn. Aan dit verzoek wordt voorbij gegaan. Het verzoek is pas ter zitting gedaan en [verweerder] heeft hierop niet kunnen reageren. Er is dus niet voldaan aan het vereiste van artikel 130 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [verweerder] heeft in zijn verweer niet om toekenning van een transitievergoeding verzocht en het staat de kantonrechter niet vrij om die ambtshalve toe te kennen, zodat de ontbinding wordt uitgesproken zonder toekenning van een transitievergoeding.
In het zelfstandig tegenverzoek
5.7
[verzoeker] heeft verzocht om betaling van het achterstallig loon over de periode 20 april 2020 tot 13 mei 2020. [verweerster] heeft deze vordering erkend en toegezegd tot betaling te zullen overgaan. Het verzoek van [verzoeker] zal dus worden toegewezen.
Proceskosten
5.8
De kantonrechter ziet in de verhouding tussen partijen (het gaat om een werkgever en een werknemer) en in het feit dat partijen beide deels in het gelijk zijn gesteld aanleiding te bepalen dat ieder van hen (en dit betekent dus welbeschouwd alleen [verweerster] ) de eigen kosten van deze procedure draagt.

6. De beslissing

De kantonrechter:
  • ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2020;
  • veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] te betalen het overeengekomen loon over de periode 20 april 2020 tot 13 mei 2020;
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt;
  • wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting. 34650