In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder]. [verweerder] was sinds 23 maart 2020 in dienst bij [verzoekster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 11 mei 2020 meldde [verweerder] zich ziek, maar verscheen op 13 mei 2020 zonder bericht niet op het werk en was sindsdien onbereikbaar. [verzoekster] heeft herhaaldelijk geprobeerd contact op te nemen, maar [verweerder] reageerde niet. Dit leidde tot het verzoek van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder].
De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] door zijn afwezigheid en onbereikbaarheid ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wat een redelijke grond voor ontbinding oplevert volgens artikel 7:671b lid 1 sub a in samenhang met artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2020 uitgesproken, zonder toekenning van een transitievergoeding, omdat [verweerder] daar niet om had verzocht. Tevens werd [verweerder] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon over de periode van 20 april 2020 tot 13 mei 2020, wat door [verzoekster] werd erkend. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.