ECLI:NL:RBROT:2020:6714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
10/812001-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling door twijfel aan betrouwbaarheid van herkenningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er gerede twijfel bestond over de betrouwbaarheid van de herkenningen door de getuigen. De zaak draaide om een steekincident dat plaatsvond op 21 juni 2016 in Vlaardingen, waarbij twee aangevers verwondingen opliepen door een schroevendraaier. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard en een taakstraf zou krijgen, maar de verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte en stelde dat de herkenningen onbetrouwbaar waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigen, die de verdachte herkenden, mogelijk beïnvloed waren door een familiefoto die kort na het incident was verspreid. Dit leidde tot de conclusie dat de herkenningen niet als wettig en overtuigend bewijs konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat er geen forensisch bewijs was en dat de telefoongegevens van de verdachte niet waren onderzocht. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de dader was, en heeft hij daarom vrijspraak gekregen.

Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt, werden begroot op nihil. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare bewijsvoering in strafzaken en de zorgvuldigheid die vereist is bij getuigenverklaringen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/812001-18
Datum uitspraak: 27 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. H.J. du Croix, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De verdachte ontkent stellig betrokken te zijn geweest bij hetgeen is ten laste gelegd.
De aangevers en een aantal getuigen hebben verklaard dat zij de verdachte herkennen als de dader. Deze herkenningen dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat deze onbetrouwbaar zijn. Immers, kort na het incident is onder de getuigen door getuige [naam getuige 1] een familiefoto verspreid van [naam zoon verdachte] en zijn vader (de verdachte). Omdat [naam zoon verdachte] na de woordenwisseling met aangever [naam vader slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij versterking zou gaan halen bij zijn familie/vader, zijn degenen die de verdachte herkennen op de familiefoto, er waarschijnlijk zonder meer van uitgegaan dat hij (de vader op de familiefoto) de dader is. Dit betekent niet dat zij de verdachte herkennen
als de dader. Ook zijn er geen (betrouwbare) (F)oslo’s uitgevoerd in het beginstadium van het onderzoek.
Voorts hebben de aangevers verklaard dat de dader op een te kleine fiets aan kwam fietsen en dat hij aan de ketting van de fiets aan het rommelen was. De persoon op die fiets was kennelijk bezig met het repareren van die fiets en heeft niets met het incident te maken. Indien die persoon wellicht toch verhaal is gaan halen bij de aangevers, dan was het in ieder geval niet de verdachte.
Verder bevat dit dossier geen objectief bewijs. De schroevendraaier is niet onderzocht op de aanwezigheid van DNA-materiaal en de telefoongegevens van de verdachte zijn evenmin onderzocht.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op aangever [naam slachtoffer 1] en de poging tot zware mishandeling van aangever [naam slachtoffer 2] .
Het dossier bevat voldoende bewijs om tot het oordeel te komen dat het de verdachte is geweest die de aangevers met een schroevendraaier te lijf is gegaan.
De vader van aangever [naam slachtoffer 1] , de heer [naam vader slachtoffer 1] , heeft op een eerder moment onenigheid gehad in de hal van de flat met de zoon van de verdachte, [naam zoon verdachte] en die zoon heeft versterking gehaald volgens de verklaringen van hen beiden. Er kwam vervolgens inderdaad versterking, namelijk de zus, het zusje en de moeder van [naam zoon verdachte] en de grote meneer op de kinderfiets. De vraag is of deze persoon de verdachte is, zijnde de vader van [naam zoon verdachte] .
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat de persoon op de familiefoto, de vader van [naam zoon verdachte] is, getuige [naam getuige 2] heeft de verdachte herkend op de hem getoonde familiefoto als de vader van [naam zoon verdachte] en getuige [naam getuige 3] heeft de verdachte voor 100% herkend op de aan hem getoonde politiefoto als de man die heeft gestoken met de schroevendraaier.
Bovendien heeft de buurvrouw verklaard dat de buurman en zijn zoon rustig waren en dat de woeste man die verhaal kwam halen heftig was. Die persoon was gericht aan het maaien naar de hoofden van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] .
4.1.3.
Beoordeling
Op 21 juni 2016 heeft een steekincident plaatsgevonden in Vlaardingen, waarbij aangever [naam slachtoffer 1] een snee in zijn bovenarm en aangever [naam slachtoffer 2] een kras op zijn hand heeft opgelopen als gevolg van het zwaaien met een schroevendraaier richting de aangevers door de dader. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of vastgesteld kan worden dat de verdachte de dader betreft.
Voorafgaand aan het steekincident heeft de vader van aangever [naam slachtoffer 1] , de heer
[naam vader slachtoffer 1] , onenigheid gehad met onder anderen de zoon van de verdachte, [naam zoon verdachte] . [naam zoon verdachte] zou volgens [naam vader slachtoffer 1] hebben gezegd dat hij zijn moeder en zijn broer zou halen. Volgens aangever [naam slachtoffer 1] zou een jongen hebben gezegd dat hij zijn vader erbij zou halen. Vervolgens is [naam zoon verdachte] even later inderdaad met een groepje teruggekomen richting [naam vader slachtoffer 1] , onder wie zich in ieder geval de moeder van [naam zoon verdachte] bevond, waarna het steekincident heeft plaatsgevonden.
De aangevers en een aantal getuigen hebben een signalement opgegeven van de dader, waaraan de verdachte voldoet.
De getuige [naam getuige 1] , een vriendin van aangever [naam slachtoffer 1] , is vlak na het incident ter plaatse gekomen. Zij heeft het incident zelf niet gezien, maar kent [naam zoon verdachte] wel en heeft het signalement gehoord. Deze getuige heeft zeer kort na het incident op de Instagrampagina van [naam zoon verdachte] gekeken, waarop zij een familiefoto heeft gezien van [naam zoon verdachte] , met een man die een pet droeg. Aangever [naam slachtoffer 1] heeft tegen [naam getuige 1] gezegd dat die man op de foto degene is geweest die hem heeft gestoken. Getuige [naam getuige 2] , een vriend van zowel [naam getuige 1] als [naam zoon verdachte] , heeft over deze foto tegen [naam getuige 1] gezegd dat die man met de pet de vader van [naam zoon verdachte] is. Ook de verdachte herkent zichzelf en [naam zoon verdachte] op deze foto. Deze foto is verspreid onder de aangevers en een aantal getuigen, waarna zij hebben verklaard dat zij degene die staat afgebeeld naast [naam zoon verdachte] , herkennen als de dader.
De verdachte ontkent betrokken te zijn bij het tenlastegelegde en zowel [naam zoon verdachte] als zijn moeder hebben verklaard dat de verdachte niet aanwezig was en dat een andere man de dader moet zijn geweest.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. Met herkenningen als bewijsmiddel dient behoedzaam te worden omgegaan, temeer indien het bewijs daarop vrijwel volledig is gebaseerd. Dit laatste is in casu het geval, nu forensisch bewijs ontbreekt en ook de telefoongegevens van de verdachte niet zijn onderzocht. Gelet op voornoemde gang van zaken met betrekking tot de mededeling van [naam zoon verdachte] dat hij er familie bij zou halen als versterking, het rondgaan van de familiefoto onder de getuigen, met daarbij de mededeling dat dit de vader van [naam zoon verdachte] betrof en de daaropvolgende herkenningen door de aangevers en getuigen, is de rechtbank van oordeel dat het gevaar bestaat dat zij zich hebben vergist. De rechtbank twijfelt niet aan de oprechtheid van de verklaringen van de aangevers en getuigen, maar kan onder de gegeven omstandigheden niet in voldoende mate uitsluiten dat de herkenningen conclusies zijn (“
het kan niet anders dan dat deze man de dader is omdat hij de vader van [naam zoon verdachte] is…”) in plaats van daadwerkelijke herkenningen (“
ik herken deze man als de dader”).
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bestaat bij de rechtbank gerede twijfel over de betrouwbaarheid van de herkenningen. Ander bewijs ontbreekt in het dossier. Dit dient in het voordeel van de verdachte te worden uitgelegd. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
4.1.4.
Conclusie
Het tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Vordering benadeelde partij

De heer [naam benadeelde] heeft zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 394,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toegewezen dient te worden, met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zicht op standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleitte vrijspraak.
5.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
5.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij
[naam benadeelde]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij op of omstreeks 21 juni 2016 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, zwaaiende en/of stekende bewegingen met een schroevendraaier naar die
[naam slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of eenmaal in een arm van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 juni 2016 te Vlaardingen [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een schroevendraaier in een arm van die Huisman te steken;
2.
primair
hij op of omstreeks 21 juni 2016 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, zwaaiende en/of stekende bewegingen naar die [naam slachtoffer 2] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 juni 2016 te Vlaardingen [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een schroevendraaier tegen/op de hand van die [naam slachtoffer 2] te steken/krassen.