ECLI:NL:RBROT:2020:6686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
8268932 \ CV EXPL 20-1900
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De Stichting Havensteder had de gedaagde gedagvaard wegens huurachterstand en verzocht om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De procedure begon met een dagvaarding op 8 januari 2020, waarna een tussenvonnis op 15 mei 2020 volgde. In dit tussenvonnis werd de beslissing over de ontbinding en ontruiming aangehouden, zodat Havensteder de gelegenheid kreeg om aan te geven of er een betalingsregeling was getroffen met de gedaagde. Havensteder meldde dat de Kredietbank Rotterdam een bedrag van € 2.197,57 voor de vordering op de gedaagde had gereserveerd, maar er was geen concrete betalingsregeling tot stand gekomen.

De kantonrechter overwoog dat de gedaagde tekortgeschoten was in haar betalingsverplichtingen en dat de huurachterstand niet als gering kon worden aangemerkt. De gedaagde had weliswaar persoonlijke financiële problemen aangevoerd, maar deze omstandigheden rechtvaardigden niet dat zij niet aan haar huurbetalingsverplichtingen hoefde te voldoen. Het niet tijdig betalen van de huur is een essentiële verplichting voor de huurder, en de kantonrechter concludeerde dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toewijsbaar waren. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op 14 dagen.

De kantonrechter veroordeelde de gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak op € 601,93 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8268932 \ CV EXPL 20-1900
uitspraak: 17 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 8 januari 2020,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Havensteder” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
• het tussenvonnis van 15 mei 2020;
• de akte uitlaten zijdens Havensteder van 10 juni 2020, met productie.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De nadere beoordeling

2.1.
Hiervoor wordt verwezen naar, en voor zover nodig overgenomen, hetgeen omtrent het tussen partijen gerezen geschil is overwogen en beslist in het hiervoor genoemde tussenvonnis.
2.2.
In verband met de tijdelijke regeling voor handel en kantonzaken in verband met het coronavirus heeft de kantonrechter bij dat tussenvonnis de beslissing ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde aangehouden en Havensteder in de gelegenheid gesteld zich na 1 juni 2020 uit te laten over de vraag of zij inmiddels met [gedaagde] een betalingsregeling heeft getroffen die dan eventueel kan worden opgenomen in dit vonnis.
2.3.
Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft Havensteder kenbaar gemaakt dat de Kredietbank Rotterdam bij schrijven van 15 mei 2020 aan haar heeft laten weten dat er voor haar vordering op [gedaagde] een bedrag van € 2.197,57 gereserveerd zal worden en dat zij met dit voorstel van de Kredietbank Rotterdam akkoord is gegaan. Tot een (concrete) betalingsregeling is het echter niet gekomen. Zij verzoekt de kantonrechter vonnis te wijzen.
2.4.
Met betrekking tot de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt het volgende overwogen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Uit rechtsoverweging 4.1. van het tussenvonnis volgt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen jegens Havensteder. Gelet op de hoogte van de huurachterstand is de achterstand niet als gering aan te merken. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op haar persoonlijke (financiële) omstandigheden. Hoe vervelend alle genoemde problemen en omstandigheden voor haar zijn, financieel onvermogen dan wel betalingsonmacht ligt in haar risicosfeer en maakt niet dat (tijdelijk) niet meer aan de huurbetalingsverplichtingen behoeft te worden voldaan. Het op tijd betalen van de huur is een van de essentiële verplichtingen voor de huurder die voortvloeien uit de huurovereenkomst. Het daar niet (tijdig) aan voldoen kan dan ook niet worden gezien als een tekortkoming die naar haar aard de ontbinding van de huurovereenkomst niet kan rechtvaardigen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde ontbinding en ontruiming toewijsbaar zijn. De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen.
2.5.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

3..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan het adres [adres] te Rotterdam en veroordeelt [gedaagde] om de woning binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege haar daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 601,93 aan verschotten (waarvan € 102,93 aan dagvaardingskosten en € 499,00 aan griffierecht) en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109