ECLI:NL:RBROT:2020:6685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
8224641 / CV EXPL 19-53478
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van pianolessen en vernietiging onredelijk bezwarend beding in algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1] en [gedaagde] over de nakoming van een overeenkomst voor het geven van pianolessen. [eiser 1] vorderde dat [gedaagde] 22 pianolessen zou verzorgen voor zijn dochter, nadat hij eerder in gebreke was gebleven met het betalen van de maandelijkse termijnen. [gedaagde] had de lessen opgeschort vanwege deze betalingsachterstand en weigerde de lessen alsnog te geven. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] in beginsel gehouden was om de lessen te verzorgen, nu [eiser 1] zijn betalingsverplichtingen had nagekomen. Echter, de kantonrechter stelde vast dat [eiser 1] niet had onderbouwd dat er nog 22 lessen tegoed waren, en concludeerde dat [gedaagde] 13 lessen moest geven, omdat hij al 25 lessen had verzorgd. Daarnaast werd een beding in de algemene voorwaarden van [gedaagde] dat stelde dat gemiste lessen niet konden worden ingehaald of terugbetaald, vernietigd als onredelijk bezwarend. In reconventie vorderde [gedaagde] betaling van openstaande termijnen, maar deze vordering werd afgewezen omdat de overeenkomst was opgezegd. De kosten van de procedure werden toegewezen aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8224641 / CV EXPL 19-53478
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser 1] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
die schriftelijk heeft gereageerd.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “ [eiser 1] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 6 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 29 januari 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in (voorwaardelijke) reconventie.
1.2.
In verband met het coronavirus heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of zij akkoord zijn met het voorstel de procedure schriftelijk voort te zetten, omdat de mondelinge behandeling anders zou worden uitgesteld tot een nader te bepalen datum. Daar partijen die vraag bevestigend hebben beantwoord, heeft de mondelinge behandeling geen doorgang gehad en is de procedure schriftelijk voortgezet.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] drijft een onderneming die zich onder meer bezighoudt met het geven van muziekles.
2.2.
Op 11 december 2017 zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] 38 pianolessen zou verzorgen voor de minderjarige dochter van [eiser 1] tegen een door [eiser 1] gedurende twaalf maanden te betalen bedrag van € 62,42 per maand. In de zomervakantie vinden geen pianolessen plaats.
2.3.
Op de overeenkomst tussen partijen zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing. De algemene voorwaarden luiden, voor zover thans van belang, als volgt:
“(..)
De overeenkomst wordt aangegaan voor de periode van een jaar, met ingang op1 september. Als de overeenkomst op een ander tijdstip ingaat, loopt de overeenkomst minimaal 12 maanden door. De overeenkomst wordt jaarlijks automatisch verlengd. Opzegging dient door de (ouders/verzorgers van de) leerling schriftelijk te gebeuren een maand voor het verlengen van de overeenkomst.
(..)
Bij het niet tijdig betalen van het verschuldigde bedrag komen, na 2 herinneringen, de wettelijke rente evenals alle kosten van invordering, zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk (o.a. aanmaningen) voor rekening van de (ouders/verzorgers van de) leerling. Daarnaast worden de lessen gestaakt tot dat het verschuldigde bedrag voldaan is. De gemiste lessen worden niet ingehaald of terugbetaald.
(..)
Bij bijvoorbeeld ernstige betalingsachterstand of wangedrag kan [naam muziekschool] besluiten om een leerling de toegang tot de lessen te ontzeggen. De betalingsverplichting van het lesgeld blijft van kracht.(..)”
2.4.
Na betaling van de eerste vijf maandelijkse termijnen van € 62,42 is [eiser 1] in gebreke gebleven met betaling van de maandelijkse termijnen.
2.5.
Op 23 augustus 2018 heeft [gedaagde] de dochter van [eiser 1] de toegang tot de pianolessen ontzegd omdat [eiser 1] weigerde het op dat moment openstaande bedrag van € 124,84 te betalen.
2.6.
Bij e-mail van 20 september 2018 heeft [eiser 1] het volgende aan [gedaagde] bericht:

Geachte heer [gedaagde] ,
Ik ben niet eens met deze factuur. Er zijn geen diensten geleverd en de abonnement is opgezegd en beëindigd!!
Groeten,
[eiser 1]
2.6.
Bij dagvaarding van 10 december 2018 heeft [gedaagde] gevorderd [eiser 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 436,94 aan zeven maandelijkse termijnen, vermeerderd met rente en kosten.
2.7.
Bij onder zaaknummer 7419868 / CV EXPL 18-5730 gewezen vonnis van 19 juni 2019 van de kantonrechter te Leiden is [eiser 1] overeenkomstig de eis van [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 436,94, vermeerderd met rente en kosten.
2.8.
Op 4 juli 2019 heeft [eiser 1] voldaan aan het vonnis.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eiser 1] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair [gedaagde] te veroordelen tot het (laten) geven van 22 pianolessen aan zijn dochter, onder last van een dwangsom van € 50,00 per week voor iedere week of deel van een week dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van 52 weken, subsidiair voor recht te verklaren dat [gedaagde] tekort is geschoten en [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade op te maken bij staat, althans tot vergoeding van de schade begroot op € 770,00, meer subsidiair de overeenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 436,94 en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 79,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding en primair, subsidiair en meer subsidiair [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan die vorderingen heeft hij - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. In de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 19 juni 2019 heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat hij zijn verplichting tot het verzorgen van de pianolessen heeft opgeschort, aangezien [eiser 1] toen in gebreke was met betaling van de maandelijkse termijnen. Nadat [eiser 1] aan het vonnis heeft voldaan, heeft hij [gedaagde] verzocht de nog resterende 22 pianolessen te verzorgen. [eiser 1] heeft hier immers inmiddels voor betaald. [gedaagde] heeft dit geweigerd.
De schadevergoeding die [eiser 1] subsidiair vordert ziet op het lesgeld dat hij voor 22 pianolessen aan een derde zal moeten betalen en waarvan de hoogte nog niet vast staat. De hoogte van de schade begroot [eiser 1] subsidiair op € 35,00 per les en daarmee op € 770,00 in totaal. Meer subsidiair komt [eiser 1] de bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst toe, daar [gedaagde] in verzuim is met het verzorgen van de resterende 22 pianolessen. De ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat [eiser 1] aanspraak kan maken op terugbetaling van € 436,94, omdat hij dit bedrag heeft betaald terwijl [gedaagde] de resterende 22 pianolessen nog niet verzorgd heeft. Ook dient [gedaagde] dan een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
3.3.
[gedaagde] heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] , met veroordeling van [eiser 1] in de werkelijke proceskosten, dan wel in de proceskosten, daaronder begrepen de noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten, de buitengerechtelijke kosten, een schadevergoeding voor het rauwelings procederen en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Subsidiair heeft hij verzocht de schadevergoeding op nihil te stellen, dan wel de te geven pianolessen vast te stellen op 13 dan wel een terugbetaling van € 256,62 dan wel de verplichting tot nakoming ernstig te matigen, met afwijzing van de dwangsom, de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [eiser 1] is niet ontvankelijk in zijn vorderingen. Onderhavige procedure lijkt een verkapt hoger beroep omdat het eerder tussen partijen gewezen vonnis van 19 juni 2019 in kracht van gewijsde is gegaan en [eiser 1] in de dagvaarding van 6 december 2019 dezelfde argumenten aanvoert als in de procedure die tot dat vonnis heeft geleid. Bovendien is sprake van misbruik van procesrecht aangezien [eiser 1] [gedaagde] rauwelings heeft gedagvaard en hij enkel uit is op het schaden van [gedaagde] .
[gedaagde] is niet gehouden tot het verzorgen van 22 gemiste pianolessen. In de algemene voorwaarden van [gedaagde] is opgenomen dat bij het niet tijdig betalen van het cursusgeld de lessen worden gestaakt totdat het verschuldigde bedrag is voldaan en dat gemiste lessen niet ingehaald of terugbetaald worden. De opschorting heeft [eiser 1] aan zichzelf te wijten door de maandelijkse termijnen in de zomervakantie niet door te betalen. De gevolgen daarvan dienen dan ook voor zijn rekening en risico te komen. Zelfs in het geval de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, is [gedaagde] niet gehouden de gemiste lessen alsnog te verzorgen omdat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] heeft de kosten voor het reserveren van een tijd en de betaling van een docent over 2018 reeds gemaakt. Indien [gedaagde] de lessen uit dat jaar in 2020 alsnog zou moeten verzorgen, moet hij die kosten wederom maken terwijl hij dan ook een betalende klant kan inplannen. Overigens heeft [gedaagde] reeds 25 van de 38 pianolessen verzorgd. [eiser 1] heeft geen recht op schadevergoeding. Ook komt hem niet de bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst toe.

4..Het in geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
[eiser 2] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor het geval dat nog steeds sprake is van een overeenkomst dan wel in het geval de vorderingen van [verweerder] (deels) worden toegewezen, [verweerder] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 811,46 voor de periode van 12 december 2018 tot en met 12 januari 2020, vermeerderd met een maandelijkse betaling van € 62,42 vanaf 12 januari 2020 tot een maand na de dag van opzegging, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten, daaronder begrepen de noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Aan zijn vordering heeft hij - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [verweerder] heeft sinds 12 december 2018 geen maandelijkse termijnen meer betaald, zodat hij in het geval de overeenkomst nog steeds bestaat iedere maand € 62,42 verschuldigd is.
4.3.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiser 2] , met veroordeling van [eiser 2] in de proceskosten in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [eiser 2] lijkt opnieuw betaling te verlangen voor pianolessen die hij niet verzorgd heeft en ook niet alsnog zal verzorgen. [verweerder] kan zich in dat geval beroepen op ontbinding van de overeenkomst. Overigens is hij geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, omdat [eiser 2] geen aanmaning heeft verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 BW. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is geen sprake, omdat [eiser 2] in persoon procedeert. De gevorderde reis-, verblijf- en verletkosten zijn niet begroot en niet onderbouwd.

5..De beoordeling

In conventie:
5.1.
[gedaagde] voert in de eerste plaats het formele verweer dat deze procedure neerkomt op een verkapt hoger beroep van [eiser 1] tegen het vonnis van de kantonrechter te Leiden van 19 juni 2019. Dit verweer treft geen doel. Dat het vonnis van 19 juni 2019 in kracht van gewijsde is gegaan betekent nog niet dat de beoordeling van de vorderingen van [eiser 1] niet kan plaatsvinden zonder afbreuk te doen aan het bepaalde in artikel 236 lid 1 Rv inhoudende dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. In de procedure die tot het vonnis van 19 juni 2019 heeft geleid ging het immers slechts om de vraag of [eiser 1] gehouden was tot betaling van enig bedrag aan [gedaagde] en, zo ja, welk bedrag, en werd aan de verplichtingen van [gedaagde] niet toegekomen vanwege het opschortingsrecht, terwijl in deze procedure juist nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] wordt gevorderd. Bovendien kon [eiser 1] die vordering vanwege het opschortingsrecht niet eerder instellen dan nadat hij zelf aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Onderhavig geschil betreft derhalve een nieuwe discussie die beoordeeld kan worden zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bindende kracht van de beslissingen uit het vonnis van 19 juni 2019, zodat van een verkapt hoger beroep geen sprake is. De kantonrechter zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering in conventie.
5.2.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of [gedaagde] gehouden is tot het verzorgen van 22 pianolessen voor de dochter van [eiser 1] nu [eiser 1] de verschuldigde twaalf maandelijkse termijnen van € 62,42 inmiddels volledig heeft betaald. [gedaagde] heeft zijn verplichting tot het verzorgen van pianolessen opgeschort op het moment dat [eiser 1] twee maanden in gebreke was met betaling van de maandelijkse termijnen. Hij had daar ingevolge het bepaalde van artikel 6:262 BW ook de bevoegdheid toe. Echter op het moment dat [eiser 1] aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, kwam de bevoegdheid tot opschorting van de eigen prestaties te vervallen. Het opschortingsrecht strekt er immers toe de wederpartij tot nakoming van dienst contractuele verplichtingen te bewegen en leidt er daarom niet toe dat men bevrijd is van de eigen verbintenis. Aldus is [gedaagde] in beginsel gehouden de pianolessen die hij nog niet verzorgd heeft alsnog te verzorgen.
5.3.
[gedaagde] heeft zich allereerst tegen de gevorderde nakoming van zijn verplichting verweerd met een beroep op de algemene voorwaarden waarin is opgenomen dat bij het niet tijdig betalen van het verschuldigde bedrag de lessen worden gestaakt totdat is betaald en de gemiste lessen niet worden ingehaald of terugbetaald. Op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691) dient de kantonrechter ambtshalve te beoordelen of bedingen in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat, in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn), deze het beding niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08. Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de Richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd. Bovendien heeft [eiser 1] de vernietiging van het hiervoor bedoelde beding ingeroepen, omdat het een beding betreft op grond waarvan [gedaagde] zich eenzijdig kan bevrijden van zijn verplichtingen.
5.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:237 sub d BW wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat de gebruiker van zijn gebondenheid aan de overeenkomst bevrijdt of hem de bevoegdheid daartoe geeft, anders dan op in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat deze gebondenheid niet meer van hem kan worden gevergd. De in de algemene voorwaarden van [gedaagde] opgenomen bepaling dat gemiste lessen niet worden ingehaald of terugbetaald kan als een dergelijk beding worden aangemerkt. Allereerst wordt in die bepaling geen onderscheid gemaakt tussen verschillende redenen voor het missen van lessen. Dat een leerling een les mist omdat hij niet komt opdagen is een wezenlijk andere situatie dan dat een leerling de toegang tot de les is ontzegd omdat sprake is van een betalingsachterstand. In het geval van een betalingsachterstand is het ontzeggen van de les weliswaar gerechtvaardigd in het kader van de uitoefening van het opschortingsrecht als middel om de wederpartij tot betaling te bewegen, maar de les vervolgens aanmerken als “gemiste les” die niet meer kan worden ingehaald of wordt terugbetaald maakt dat [gedaagde] in het geheel niet meer hoeft te presteren c.q. aan de overeenkomst gebonden is. Daarom wordt vermoed dat het beding in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is. Het ligt daarom op de weg van [gedaagde] om te stellen en zo nodig bewijzen dat dit niet het geval is. Hij heeft daartoe echter onvoldoende aangevoerd. De kantonrechter zal het beding dan ook vernietigen.
5.5.
[gedaagde] heeft zich verder nog tegen de vordering tot nakoming van zijn verplichting verweerd met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Deze beperkende werking doet zich slechts bij uitzondering gelden. Derhalve dient bij deze beoordeling terughoudendheid te worden betracht. Hetgeen [gedaagde] heeft gesteld omtrent kosten die reeds zijn gemaakt ondanks dat de lessen geen doorgang vinden en vervolgens nogmaals gemaakt worden in het geval de lessen later worden ingehaald, is niet van dien aard dat de vordering van [eiser 1] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is jegens [gedaagde] . Hij heeft de dochter van [eiser 1] immers in augustus 2018 al de toegang tot de lessen ontzegd en kon dit blijven doen totdat [eiser 1] de betalingsachterstand had ingelopen, zodat [gedaagde] vanaf dat moment daarop kon anticiperen door die kosten tot die tijd niet meer te maken door voor die lessen geen docent in te plannen en geen ruimte te reserveren, althans niet voor de lessen aan de dochter van [eiser 1] .
5.6.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] gehouden is de pianolessen die hij nog niet verzorgd heeft alsnog te verzorgen. [eiser 1] stelt dat het 22 pianolessen betreft, zulks door [gedaagde] wordt betwist. Vervolgens heeft [eiser 1] in het geheel niet onderbouwd dat het nog om 22 pianolessen gaat, terwijl dit, gelet op de betwisting door [gedaagde] , wel op zijn weg had gelegen. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toegekomen. Daarom is niet komen vast te staan dat (de dochter van) [eiser 1] nog 22 pianolessen tegoed heeft. Nu [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij 25 van de 38 lessen heeft verzorgd, zal de vordering tot nakoming van de verplichting tot het verzorgen van de nog resterende pianolessen worden toegewezen tot een aantal van 13. Nu niet is gesteld of gebleken dat aanleiding bestaat om aan die veroordeling een dwangsom te verbinden, zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen.
In (voorwaardelijke) reconventie:
5.7.
De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld is in vervulling gegaan, zodat deze vordering beoordeeld zal worden.
5.8.
[eiser 2] vordert betaling van de maandelijkse termijnen vanaf 12 december 2018 tot een maand na de dag van opzegging van de overeenkomst. Voor toewijzing van deze vordering is vereist dat de overeenkomst tussen partijen na 11 december 2018 is blijven voortduren. Ingevolge het bepaalde in de algemene voorwaarden is dit automatisch gebeurd indien de overeenkomst niet een maand van voor die datum schriftelijk is opgezegd. [eiser 2] lijkt in deze procedure en voorafgaand daaraan steeds wisselende standpunten in te nemen ten aanzien van de vraag of de overeenkomst na 11 december 2018 in stand is gebleven en thans nog bestaat. [verweerder] stelt zowel bij dagvaarding als bij conclusie van antwoord in reconventie de overeenkomst op 20 september 2018 te hebben opgezegd. [eiser 2] betwist dat [verweerder] daadwerkelijk heeft opgezegd en voert verder aan dat op 20 september 2018 ook geen rechtsgeldige opzegging kan hebben plaatsgevonden omdat de overeenkomst minimaal 12 maanden duurt. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] de overeenkomst wel degelijk heeft opgezegd per 12 december 2018. Hoewel [verweerder] niet met zoveel woorden in zijn e-mail van 20 september 2018 heeft geschreven dat hij bij die e-mail de overeenkomst tegen het einde van de looptijd van 12 maanden opzegt, blijkt uit die e-mail wel duidelijk de wens van [verweerder] de overeenkomst op te zeggen. De inhoud van de e-mail van 20 september 2018 wordt daarom aangemerkt als opzegging. Dat in de algemene voorwaarden is opgenomen dat opzegging dient plaats te vinden een maand voor de automatische verlenging c.q. het einde van de eerste 12 maanden van de overeenkomst, maakt niet dat een eerdere opzegging daarom niet rechtsgeldig is. Immers moet worden aangenomen dat die bepaling zo bedoeld is dat tijdig wordt opgezegd en niet bijvoorbeeld slechts een aantal dagen voor het moment dat de overeenkomst automatisch wordt verlengd. Door eerder op te zeggen heeft [verweerder] daar juist aan voldaan. De opzegging heeft tot gevolg dat de overeenkomst tussen partijen op 12 december 2018 is geëindigd. De vordering wordt daarom afgewezen.
In conventie en in reconventie:
5.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu [eiser 1] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.
5.10.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
veroordeelt [gedaagde] tot het (laten) geven van 13 pianolessen aan de dochter van [eiser 1] ;
In reconventie:
wijst de vordering af;
In conventie en in reconventie:
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] vastgesteld op
- € 81,00 aan verschotten;
- € 216,00 (3 x € 72,00) aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 90,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109