In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) en een gedaagde. De zaak betreft een online veiling waarbij een auto werd aangeboden. Op 6 februari 2018 heeft een bieder een bod gedaan van € 3.501,00 op de auto, maar het verschuldigde bedrag van € 4.871,64 is niet betaald en de auto is niet opgehaald. Het Ministerie heeft daarop de koopovereenkomst ontbonden en een boetefactuur van € 1.050,30 verstuurd. Het Ministerie vorderde bij vonnis dat de gedaagde een bedrag van € 1.279,72 zou betalen, bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat hij geen bod heeft gedaan op de auto en pas op 8 mei 2018 op de hoogte is geraakt van de vermeende vordering. De kantonrechter heeft beoordeeld of er een overeenkomst tot stand is gekomen. Volgens de rechter komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding. In dit geval was het Ministerie niet in staat om voldoende bewijs te leveren dat de gedaagde daadwerkelijk een bod had gedaan op de auto. De rechter oordeelde dat het Ministerie haar stelling onvoldoende had onderbouwd en dat de vordering daarom moest worden afgewezen.
De kantonrechter heeft de vordering van het Ministerie afgewezen en het Ministerie veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.