ECLI:NL:RBROT:2020:6683

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
8285076 / CV EXPL 20-2822
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling na ontbinding koopovereenkomst bij online veiling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) en een gedaagde. De zaak betreft een online veiling waarbij een auto werd aangeboden. Op 6 februari 2018 heeft een bieder een bod gedaan van € 3.501,00 op de auto, maar het verschuldigde bedrag van € 4.871,64 is niet betaald en de auto is niet opgehaald. Het Ministerie heeft daarop de koopovereenkomst ontbonden en een boetefactuur van € 1.050,30 verstuurd. Het Ministerie vorderde bij vonnis dat de gedaagde een bedrag van € 1.279,72 zou betalen, bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat hij geen bod heeft gedaan op de auto en pas op 8 mei 2018 op de hoogte is geraakt van de vermeende vordering. De kantonrechter heeft beoordeeld of er een overeenkomst tot stand is gekomen. Volgens de rechter komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding. In dit geval was het Ministerie niet in staat om voldoende bewijs te leveren dat de gedaagde daadwerkelijk een bod had gedaan op de auto. De rechter oordeelde dat het Ministerie haar stelling onvoldoende had onderbouwd en dat de vordering daarom moest worden afgewezen.

De kantonrechter heeft de vordering van het Ministerie afgewezen en het Ministerie veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8285076 / CV EXPL 20-2822
uitspraak: 10 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën),
zetelende te ‘s Gravenhage,
meer in het bijzonder
[naam afdeling] ,
zetelende te [plaats] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 20 januari 2020,
gemachtigde: Pranger Gerechtsdeurwaarders B.V. te Assen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] (gemeente [gemeente] ),
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.E. Gout de Kreek te Spijkenisse.
Partijen worden hierna ‘het Ministerie’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 20 januari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 5 maart 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald, welke mondelinge behandeling vanwege de corona-problematiek geen doorgang heeft gevonden;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Het Ministerie biedt online executoriaal roerende zaken ter veiling aan via haar website
https://www.domeinenrz.nl/.
2.2.
Op 6 februari 2018 is een bieding van € 3.501,00 gedaan op een personenauto van het merk [merk auto] met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto). De auto is aan deze bieder gegund.
2.3.
Het verschuldigde bedrag van € 4.871,64 (inclusief opgeld en btw) is niet betaald en de auto is niet opgehaald.
2.4.
Op 27 februari 2018 heeft het Ministerie de koopovereenkomst met betrekking tot de auto ontbonden. Diezelfde dag heeft zij een boetefactuur van € 1.050,30 verstuurd.

3..Het geschil

3.1.
Het Ministerie heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.279,72, waarvan € 1.050,30 aan hoofdsom, € 38,78 aan verschenen rente en € 190,64 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.050,30 vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten.
3.2.
Aan die vordering heeft het Ministerie – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Tussen het Ministerie en [gedaagde] is op 6/8 februari 2018 een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de auto. Nu [gedaagde] de auto niet heeft betaald en opgehaald heeft het Ministerie de koopovereenkomst ontbonden en dient [gedaagde] ingevolge artikel 13 van de algemene voorwaarden van het Ministerie een boete van 30% te betalen. Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde] in gebreke gebleven met de betaling van het bedrag van € 1.050,30. Het Ministerie zag zich daarom genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. De buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente dienen voor rekening van [gedaagde] te komen.
3.3.
[gedaagde] heeft verzocht de vordering af te wijzen, met veroordeling van het Ministerie in de kosten van de procedure. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Hij heeft geen bod gedaan op de auto. Hij is pas op 8 mei 2018 op de hoogte gekomen van de vermeende vordering. Voordien heeft hij ter zake geen e-mails of post ontvangen van het Ministerie.

4..De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). In het geval van een veiling – zoals hier aan de orde – geldt de veiling als een uitnodiging tot het doen van een aanbod. Wordt vervolgens een bod gedaan, dan komt de overeenkomst tot stand met de aanvaarding van dit bod.
4.2
Voor de totstandkoming van de overeenkomst is dus in elk geval vereist dat [gedaagde] een bod heeft gedaan op de [merk auto] . Het Ministerie heeft daartoe slechts gesteld dat op 6 februari 2018 vanaf het biedaccount van [gedaagde] een bod is uitgebracht nadat in dat kader een aantal e-mails naar [gedaagde] zijn gestuurd. Het had op de weg van het Ministerie gelegen om, tegenover de betwisting door [gedaagde] dat hij de betreffende e-mails heeft ontvangen, nadere feiten en omstandigheden te stellen althans (bewijs)stukken over te leggen waaruit kan volgen dat [gedaagde] de betreffende e-mails heeft ontvangen (zoals bijvoorbeeld een ontvangstbevestiging), dan wel deze niet heeft ontvangen als gevolg van omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt (artikel 3:37 BW). Dat heeft Ministerie niet gedaan. Evenmin zijn, tegenover de betwisting door [gedaagde] , door het Ministerie nadere feiten en omstandigheden gesteld althans (bewijs)stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat vanaf het biedaccount van [gedaagde] daadwerkelijk een bod is gedaan op de auto.
4.3
Het Ministerie heeft aldus haar stelling dat door [gedaagde] een bod is uitgebracht op de [merk auto] onvoldoende onderbouwd. In het verlengde hiervan geldt dat het Ministerie haar stelling dat sprake is van een overeenkomst tussen haar en [gedaagde] met betrekking tot de auto onvoldoende heeft onderbouwd. Het Ministerie zal daarom niet worden toegelaten tot bewijslevering. De door het Ministerie bij repliek overgelegde schermprint waaruit volgens haar zou moeten blijken dat op 8 februari 2018 per e-mail een factuur aan [gedaagde] is verstuurd doet hier niet aan af. Met de enkele toezending van een factuur zonder onderliggend bod komt immers geen overeenkomst tot stand. Bovendien heeft het Ministerie ook geen feiten en omstandigheden gesteld althans stukken overgelegd waaruit kan volgen dat [gedaagde] – die dit heeft betwist – deze factuur heeft ontvangen althans niet heeft ontvangen als gevolg van omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
4.4
Het voorgaande brengt mee dat de vordering worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.
4.5
Het Ministerie zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt het Ministerie in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109