Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1] ,
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
1..De procedure
- het tussenvonnis van 19 december 2018 in deze zaak, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de akte na tussenvonnis, tevens houdende akte wijziging eis van [eiser 1] c.s. d.d. 10 april 2019 met producties 109 - 111;
- de (antwoord)akte na tussenvonnis van Loeff c.s. d.d. 3 juli 2019 met producties 60 - 64;
- de antwoordakte van [eiser 1] c.s. d.d. 11 september 2019 met productie 112;
- het verzoek van Loeff c.s. tot uitlaten ex art. 2.11 procesreglement d.d. 25 september 2019;
- de akte uitlaten productie van Loeff c.s. d.d. 9 oktober 2019.
2..De verdere beoordeling
Stand van zaken
moet zijn: 8-9-2006”] over de afwerking van een aantal kwesties het nodige is opgemerkt en veelal al is afgerond;
- A) Pandgever 1 ( [eiser 1] sr., toevoeging rechtbank) is een aanzienlijk bedrag verschuldigd aan de Ontvanger op de aan hem opgelegde inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 1998;
- B) Pandgevers hebben hun voormalige advocaten en belastingadviseurs c.s. aansprakelijk gesteld voor schade voortvloeiend uit een beroepsfout die leidde tot het opleggen van een aantal belastingaanslagen waarop aanzienlijke bedragen aan belastingen aan de Ontvanger zijn verschuldigd;
- C) De Ontvanger heeft ter zake van de sub A genoemde aanslag uitstel van betaling verleend, onder meer onder de voorwaarde dat Pandgevers een pandrecht eerste in rang ten gunste van hem vestigen op de vordering die zij hebben op hun voormalige advocaten en belastingadviseurs c.s.
- D) Farm Frites draagt 40% van de kosten van de hierboven sub B genoemde aansprakelijkheidsprocedures en schiet de resterende 60% van de kosten aan Pandgevers voor;
exclusiefde daarover reeds vervallen en nog te vervallen invorderingsrente.
Van onze kant uit bestaat de bereidheid om bij het te bereiken compromis als werkhypothese te hanteren:
- De statutenwijziging in 1996 vormt een voordeel dat als winst uit aanmerkelijk belang wordt gekwalificeerd.
- Curaçao wordt als woonplaats gehanteerd gedurende de periode ultimo 1996 tot 1 april 1998.”
“In uw voorstel heeft U mijns inziens het verlies uit aanmerkelijk belang in 1999 bij de verkoop van de winstbewijzen in FF NA NV niet in aanmerking genomen.”[gedaagde 1] becijferde dit verlies uit 1999 op NLG 45 miljoen en probeerde zo het door de Belastingdienst voorgestelde bedrag naar beneden te krijgen. De Belastingdienst reageerde afwijzend op de brief van [gedaagde 1] . Zij schreef het volgende:
- De dochters van [eiser 1] sr. hebben in 2007 in totaal EUR 5.001,- aan hoofdsom betaald en EUR 1.130,- aan invorderingsrente ten behoeve van hun vader;
- [eiser 1] sr. had een recht op teruggaaf van EUR 1.195.676,- op de Belastingdienst, welk bedrag is verrekend met de inkomstenbelasting 1998;
- Ten tijde van de inkoop van de belangen van de kinderen door het Farm Frites concern zijn ook alle door [eiser 1] sr. gehouden aandelen in het Farm Frites concern door de holding ingekocht. De notaris heeft in het kader van de verkoop van de aandelen door [eiser 1] sr. het bedrag van EUR 1.138.518,- uitgekeerd aan de Belastingdienst, waarvan EUR 326.707,- is aangewend ter betaling van de inkomstenbelasting 1998 en EUR 73.868,- ter betaling van invorderingsrente.
- Farm Frites holding heeft in 2007 een bedrag van EUR 5 miljoen overgemaakt aan de Belastingdienst ten behoeve van [eiser 1] sr., waarvan EUR 2.122.458,- is bestemd als betaling van de inkomstenbelasting 1998 en EUR 544.940,- als betaling van de invorderingsrente. De betaling van voornoemd bedrag door Farm Frites holding vloeide voort uit de inkoop van de aandelen van [eiser 1] sr. en betrof daarnaast een lening aan [eiser 1] sr.
- Farm Frites holding heeft in 2009 twee keer EUR 1 miljoen betaald aan de Belastingdienst ten behoeve van [eiser 1] sr. welke betalingen aan [eiser 1] sr. toekwamen en op zijn verzoek zijn overgemaakt aan de Belastingdienst. Van deze in totaal 2 miljoen betrof EUR 1.496.516,- een betaling op de inkomstenbelasting 1998 (te weten EUR 754.417,- + EUR 742.099,-) en EUR 503.484,- (te weten EUR 245.583,- + EUR 257.901,-) een betaling ter zake invorderingsrente.
- [eiser 1] sr. had over zijn teruggaaf 1999 een bedrag van EUR 3.797.754,- tegoed als coulancerente van de Belastingdienst, zoals blijkt uit de in r.o. 2.2.5 geciteerde brief. Dit bedrag is verrekend met betaling van de inkomstenbelasting 1998 en invorderingsrente.
- In 2010 heeft nog een deel van de liquidatie van het vermogen van [eiser 1] sr. plaatsgevonden. De opbrengst van deze liquidatie, te weten het bedrag van EUR 7.763.000,- is door de notaris overgemaakt aan de Belastingdienst, die daarvan EUR 5.735.784,- verrekend heeft met de inkomstenbelasting 1998 en EUR 2.027.216,- aan betaling van invorderingsrente.
Uitstel van betaling voor een conserverende aanslag”, hetgeen aanleiding is voor het verweer van Loeff c.s. dat de openstaande belastingschuld van [eiser 1] sr. een niet definitief vastgestelde of opeisbare aanslag betreft. Loeff c.s. meent dat [eiser 1] sr. deze aanslag slechts hoeft te voldoen als en voor zover hij de betrokken bedragen in deze procedure kan verhalen op Loeff c.s. Loeff c.s. betwist daarom dat de aanslag inkomstenbelasting 1998, althans het niet-betaalde deel daarvan, als schade kan worden aangemerkt. Voor een conserverende aanslag wordt volgens haar altijd uitstel van betaling verleend tot op het moment waarop zich een vooraf bepaalde gebeurtenis voordoet. Doet zich de vooraf bepaalde gebeurtenis niet voor, dan is de conserverende aanslag niet verschuldigd. Uit de stelling van [eiser 1] c.s. dat de inkomstenbelasting 1998 nog niet hoeft te worden betaald, omdat [eiser 1] sr. voor de betaling daarvan is aangewezen op de toewijsbare schade in deze procedure, volgt dat [eiser 1] sr. (dit deel van) de inkomstenbelasting 1998 enkel hoeft te betalen voor zover deze wordt toegewezen door de rechtbank. Deze belastingaanslag kan daarom geen schade vormen voor [eiser 1] sr., aldus nog altijd Loeff c.s.
on holdwas gezet tot het arrest van de Hoge Raad om daarna deze kwesties in één keer af te kunnen handelen. Loeff c.s. heeft de bezwaarprocedures ten aanzien van deze IB en WAZ aanslagen namens [eiser 1] c.s. gevoerd zodat zij over alle gegevens ter zake beschikt maar laat na te concretiseren welke fiscale voordelen [eiser 1] c.s. dan genoten zou hebben en laat na op enige manier de omvang van het beweerdelijke voordeel te kwantificeren. Er is niet onderhandeld met de Belastingdienst over de hoogte van de onderhavige verschuldigde schenkings- en IB 1998 aanslagen, laat staan dat er een
package dealis gesloten met de Belastingdienst. Als de Belastingdienst al de beleidsvrijheid zou hebben gehad om van de aanslagen af te wijken dan zou van die afwijking melding moeten zijn gemaakt in de vaststellingsovereenkomst en daarvan is geen sprake.
over de afwerking van een aantal kwesties het nodige is opgemerkt en veelal is afgerond”.
de openstaande, reëel verschuldigde aanslagen van de familie [familienaam eisers]” van ongeveer 55 miljoen euro kunnen worden betaald. Daarmee moet wel gedoeld zijn op de verschuldigde schenkingsbelasting en de inkomstenbelasting 1998. Dat andere schulden van de familie openstonden voor dergelijke bedragen is immers gesteld noch gebleken. Volgens de brief kan een bedrag van 25 à 30 miljoen euro in een keer betaald worden en moet er voor het resterende bedrag een betalingsregeling worden getroffen. Deze informatie stemt overeen met de uiteindelijke betalingsafspraken, zoals vermeld in de in r.o. 2.2.3 genoemde brief van 22 februari 2007 ter zake de schenkingsbelasting en inkomstenbelasting 1998.
- Met het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2006 had [eiser 1] c.s. zijn procedures tegen de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting 1998 en schenkingsbelasting verloren en zijn de betreffende aanslagen onherroepelijk geworden. Daarmee kwam de vraag aan de orde hoe deze aanslagen betaald zouden gaan worden door [eiser 1] c.s.;
- Loeff c.s. heeft niet betwist dat er vervolgens tussen [eiser 1] c.s. en de Belastingdienst gesproken is over de wijze waarop de aanslagen zouden moeten worden betaald, hetgeen ook volgt uit de brief van 8 september 2006, zodat dat vast staat;
- Tussen partijen is niet in geschil dat er ten tijde van het arrest van de Hoge Raad, naast de schenkingsbelasting en inkomstenbelasting 1998, nog andere procedures liepen tussen [eiser 1] c.s. en de Belastingdienst over verschillende andere belastingaanslagen, zodat ook dit vast staat. Evenmin is door Loeff c.s. betwist dat Farm Frites holding eveneens een aantal belastingkwesties had met de Belastingdienst, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
- Uit de in r.o. 2.2.1 - 2.2.6 vermelde documenten volgt dat de Belastingdienst en [eiser 1] c.s., samen met het Farm Frites concern, in meerdere documenten afspraken hebben neergelegd over de verschillende tussen hen lopende belastingkwesties. Eén van die documenten is de vaststellingsovereenkomst van 11 december 2006.
fishing expedition.) Loeff c.s. heeft daarbij geen rechtens te respecteren belang, althans dat belang is onvoldoende duidelijk geworden. Daarbij is meegewogen dat Loeff c.s. een deel van de andere belastingkwesties heeft begeleid en uit dien hoofde dus zelf ook over aanvullende informatie beschikt. De rechtbank ziet geen aanleiding om art. 21 Rv dan wel art. 22 Rv toe te passen.
het nodige is opgemerkt en veelal al is afgerond.” Nu de vaststellingsovereenkomst, na de eerste twee overwegingen, verder geen aandacht besteedt aan de schenkingsbelasting en inkomstenbelasting 1998, biedt de tekst van deze overeenkomst niet zonder meer steun voor de stelling van Loeff c.s. dat deze verschuldigde belastingen van belang zijn geweest bij het maken van voor [eiser 1] c.s. gunstige afspraken over andere belastingkwesties.
de vorderingen van [eiser 2] , mevrouw [eiser 3] en mevrouw [eiser 4] op [eiser 1] uit hoofde van de Nederlandse schenkingsovereenkomst wordt op nihil gewaardeerd tot het moment dat [eiser 1] een positief vermogen krijgt.”Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank niet concluderen dat hier sprake is geweest van een uitruil van belangen die te maken moet hebben gehad met de verschuldigde schenkingsbelasting en inkomstenbelasting 1998. Hetzelfde geldt voor de afspraken die op pagina 3 bij het 2e en 3e gedachtestreepje zijn genoemd. Daarenboven geldt dat dit afspraken zijn die enkel betrekking hebben op de relatie tussen Belastingdienst en de Farm Frites en Farm Dairy vennootschappen en niet op die tussen de Belastingdienst en [eiser 1] c.s. Dit terwijl van verrekening van voordeel ingevolge artikel 6:100 BW enkel sprake kan zijn indien de benadeelde, te weten [eiser 1] c.s., naast nadeel ook voordeel heeft gehad. Voordeel dat is ontstaan bij een derde persoon, zoals de Farm Frites en Farm Dairy vennootschappen, zal op grond van dit artikel niet worden meegenomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Dat het door Loeff c.s. gesuggereerde voordeel bij Farm Frites en Farm Dairy ook voordeel voor [eiser 1] c.s. heeft opgeleverd blijkt uit niets en ligt ook niet voor de hand. Eventueel indirect voordeel bij [eiser 1] c.s. in de hoedanigheid van aandeelhouder zou bovendien niet in een voldoende rechtstreeks verband staan tot het schadeveroorzakende gedrag.
een deel van het afgescheiden vermogen van LCV niet is ondergebracht in de stichting”. Hieruit kan volgens [eiser 1] c.s. worden afgeleid dat een (ander) deel van het afgescheiden vermogen kennelijk wel in de stichting LCV is ondergebracht. Volgens Loeff c.s. is dit niet het geval en is er sprake van een verschrijving.
- inkomstenbelasting over arbeid voor 1997 ad EUR 95.457,-;
- inkomstenbelasting in verband met onnodig verloren gegane compensabele verliezen ad EUR 154.786,-;
- smartengeld ad EUR 17.500,-;
- advieskosten Loeff c.s. ad EUR 2.000.000,-.
____25.064,- ___(6.5 punten × tarief € 3.856,-)