ECLI:NL:RBROT:2020:6660

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
8335250 VZ VERZ 20-2388
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een besloten vennootschap aangeduid als [verweerster]. De werknemer verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat hem op 27 december 2019 was gegeven via een WhatsApp-bericht. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat de ontslagreden niet voldoende duidelijk was medegedeeld. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer op 26 december 2019 had geprobeerd contact op te nemen met zijn werkgever om te vragen of hij op 27 december om 11.00 uur kon beginnen met werken, maar geen reactie had ontvangen. De werkgever had de werknemer vervolgens via WhatsApp ontslagen zonder de reden voor het ontslag duidelijk te maken. De kantonrechter oordeelde dat de aan de werknemer verweten gedragingen niet voldoende ernstig waren om een dringende reden voor ontslag op staande voet te rechtvaardigen.

Daarnaast heeft de kantonrechter het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden toegewezen, omdat de arbeidsrelatie ernstig verstoord was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 september 2020 en de werkgever veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding aan de werknemer. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon en andere emolumenten, omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8335250 VZ VERZ 20-2388
uitspraak: 22 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] (gemeente [gemeente 1] ),
verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. L.G. Hirdes,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster] t.h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] (gemeente [gemeente 2] ),
verweerster, tevens verzoekster in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: DAS Rechtsbijstand.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 20 februari 2020;
  • het verweerschrift, tevens (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek, met producties;
  • de reactie van [verzoeker] op het verweer en op het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek van [verweerster] , tevens zelfstandig tegenverzoek van [verzoeker] , met producties;
  • de reactie van [verweerster] op het verweer van [verzoeker] en op het zelfstandig tegenverzoek van [verzoeker] .
1.2
Vanwege het coronavirus heeft in deze zaak geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Na indiening van het verzoek- en verweerschrift is met instemming van partijen schriftelijk voort geprocedeerd.
1.3
De datum voor de uitspraak van deze beschikking is bepaald op heden.

2..De feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[verzoeker] is sinds 19 maart 2018 bij [verweerster] in dienst in de functie van algemeen medewerker, thans voor onbepaalde tijd. Het overeengekomen loon bedraagt € 1.500,00 netto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten op basis van een overeengekomen arbeidsduur van 40 uur per week.
2.2
Op 26 december 2019 om 12.46 uur heeft [verzoeker] aan de heer [naam persoon] , eigenaar van [verweerster] , (hierna: [naam persoon] ) een WhatsApp bericht gestuurd met de volgende tekst:
“Chef, ik heb je geprobeerd te bellen maar krjjg je niet te pakken. Ik zit nu in Zeeland met heel de familie en we blijven hier dineren en iedereen blijft hier slapen. Nou is mijn vraag of ik morgen om 11 uur zou kunnen beginnen, want dan kan ik morgenochtend terug rijden. Dan werk ik desnoods nog een paar uurtjes langer door tot het af is als je dat goed vind.”
2.3
Op 27 december 2019 om 7.38 uur laat [naam persoon] aan [verzoeker] weten dat hij die ochtend later op de zaak is. Daarop reageert [verzoeker] per WhatsApp:
“Had je gister 2x geprobeerd te bellen, maar Je nam niet op. Dus of je even je whatsapp kan kijken.”Daarop antwoordt [naam persoon] per WhatsApp:
“Niet akkoord. Blijf helemaal maar weg en graag een andere baan zoeken. Maandag sleutel en telefoon inleveren”
2.4
Op 28 december 2019 schrijft [verzoeker] per WhatsApp aan [naam persoon] :
“hoi chef, wij hadden afgesproken dat wij 2 weken vrij zouden zijn met de Kerst en oud en nieuw. Afgelopen maandag en dinsdag heb ik ondanks deze afspraak toch gewerkt. Ook ben ik bereid om maandag te komen werken. Het mag duidelijk zijn dat ik niet langs kom om mijn spullen in te leveren zoals jij vroeg, maar wel om te werken. Mocht jij dat anders zien dan hoor ik graag van je anders zie je mij maandag om 8.00 uur op de zaak.”
2.5
Op 30 december 2019 om 8.00 uur schrijft [verzoeker] per WhatsApp aan [naam persoon] :
“Kom jij nog?”.Daarop antwoordt [naam persoon] :
“Ben er rond negen uur”. Nadat [naam persoon] en [verzoeker] vervolgens telefonisch contact hebben gehad, stuurt [verzoeker] [naam persoon] per WhatsApp het volgende bericht:

[naam persoon] , hierbij kom ik terug op ons telefoongesprek, ik voel mij bedreigd door je woorden “wie denk je wel dat je bent, je mag je ipad houden en levert je spullen in”. Ik trek dit allemaal niet meer en meld mij hierbij ziek. Je hoort van mij.”
2.6
Op 3 januari 2020 schrijft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerster] - voor zover hier van belang - het volgende:
“(…) Op 5 december jl. heeft cliënt zich vanwege een zware knieontsteking moeten ziekmelden. Hierbij heeft cliënt ca. één week niet kunnen werken omdat het onmogelijk is gebleken is zijn (fysiek zeer belastende) werkzaamheden uit te oefenen. In verband met de Kerstvakantie zou het bedrijf twee weken gesloten worden van 23 december 2019 t/m 3 januari 2020. Desondanks heeft u cliënt op 19 december jl. gevraagd om - vanwege de gemiste uren wegens ziekte - toch op maandag 23 december en dinsdag 24 december jl. door te werken. Dit heeft cliënt gedaan, waarbij cliënt op dinsdag 24 december jl. van u begreep dat hij eveneens op vrijdag 27 december jl. zou moeten werken. Cliënt was hiertoe op zichzelf bereid (ondanks het feit dat hij met zijn familie op een vakantie adres verbleef), maar heeft op 26 december jl. gebeld en geappt met de vraag of het akkoord was dat hij op 27 december jl. om 11.00 uur zou beginnen. Hierop heeft hij geen reactie ontvangen. Op vrijdag 27 december jl. heeft u per SMS aan cliënt laten weten dat u later op de zaak zou zijn. Hierop heeft cliënt gereageerd met de vraag of u uw Whatsapp wilde lezen met betrekking tot het verzoek om die dag om 11.00 uur te beginnen. Hierop heeft u gereageerd: “Niet akkoord, blijf helemaal maar weg en graag een andere baan zoeken. Maandag sleutel en telefoon inleveren.”
Hierop heeft cliënt per Whatsapp bericht van 28 december 2019 gereageerd dat afgesproken was dat het bedrijf 2 weken dicht zou zijn in verband met de Kerstvakantie en dat cliënt ondanks de gemaakte afspraak zich toch bereid heeft getoond te werken (overigens is arbeidsrechtelijk volstrekt niet toegestaan om van een werknemer te verzoeken om ziekte-uren tijdens vakantie in te halen). Cliënt heeft aangegeven dat hij niet zijn spullen zou komen inleveren op maandag 30 januari jl. dat hij zou komen werken, waarbij hij tevens aangaf dat als u een en ander anders zou zien, hij dit graag zou vernemen bij gebreke waarvan hij maandagochtend om 8.00 uur op de zaak zou zijn. Hierop heeft u pas maandag 30 januari na 08.00 uur telefonisch contact opgenomen met cliënt.
Cliënt liet mij weten dat hij zich in dit telefoongesprek door u bedreigd heeft gevoeld, door uw boodschap “wie denk je wel dat je bent, je mag ie iPad houden en levert je spullen in”. Cliënt is door de mededelingen die u hem heeft gedaan, zodanig onder spanning komen te staan dat hij zich genoodzaakt zag zich ziek te melden.
De arbeidsrelatie is inmiddels door uw toedoen zodanig verstoord geraakt, dat cliënt moet toegeven dat er veel nodig zal zijn om het vertrouwen van cliënt in u als werkgever te herstellen. Cliënt laat u dan ook weten dat hij mogelijk (noodgedwongen) bereid zou zijn zich bij de (wens tot) beëindiging van de arbeidsovereenkomst op uw initiatief neer te leggen, indien daaraan redelijke voorwaarden zouden worden verbonden.(…)”
2.7
[verweerster] heeft niet gereageerd. Op 8 februari 2020 heeft de gemachtigde van [verzoeker] nogmaals een brief gestuurd aan [verweerster] . Hierop is ook niet gereageerd.

3..Het verzoek van [verzoeker] en de reactie van [verweerster]

3.1
[verzoeker] heeft verzocht - kort weergegeven - om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair,
  • de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
  • [verweerster] te veroordelen de re-integratie te starten door [verzoeker] te laten oproepen door de bedrijfsarts;
  • [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het overeengekomen salaris vanaf 1 januari 2020 van € 1.500,00 netto per maand te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente;
  • [verweerster] te veroordelen tot voortzetting van alle overige emolumenten alsmede vakantiegeld en opbouw vakantieverlof vanaf 27 december 2019;
  • [verweerster] te veroordelen aan [verzoeker] op straffe van een dwangsom schriftelijke en deugdelijke specificaties te verstrekken vanaf 1 januari 2019.
Subsidiair, voor het geval de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in stand wordt gelaten, [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van:
  • de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW;
  • een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW ter hoogte van één jaarsalaris dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
  • een vergoeding wegens onregelmatige opzegging als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW.
Primair en subsidiair,
[verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris voor gemachtigde alsmede te veroordelen in de nakosten.
3.2
[verzoeker] voert ter onderbouwing van het verzoek, kort gezegd, aan dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW. Er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet en de arbeidsovereenkomst is niet onverwijld opgezegd. Nu de arbeidsovereenkomst voortduurt, heeft [verzoeker] recht op doorbetaling van loon. Aan zijn subsidiaire verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat hij op grond van artikel 7:681 lid 1 BW aanspraak heeft op een billijke vergoeding. Bovendien is sprake van een onregelmatige opzegging, zodat op grond van artikel 7:672 lid 10 BW grond bestaat voor toekenning van een gefixeerde schadevergoeding. Daarnaast heeft [verzoeker] recht op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW.
3.3
[verweerster] heeft de stellingen van [verzoeker] betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing van zijn verzoeken. Volgens [verweerster] is [verzoeker] het op 27 december 2019 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig.
4. Het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek van [verzoekster] en de reactie van [verweerder]
4.1
[verzoekster] verzoekt voorwaardelijk, voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, de arbeidsovereenkomst op kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e, dan wel sub g, dan wel sub i BW, zonder daarbij aan [verweerder] een transitievergoeding of billijke vergoeding toe te kennen.
4.2
[verweerder] betwist het gestelde verwijtbaar handelen en concludeert tot afwijzing van het verzoek op de e-grond. [verweerder] erkent dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord en verzoekt de gevraagde ontbinding op die grond (g-grond) toe te wijzen.

5..Het zelfstandig tegenverzoek van [verweerder] en de reactie van [verzoekster]

5.1
[verweerder] verzoekt de tussen [verweerder] en [verzoekster] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden tegen een langere termijn, althans tegen een termijn waarbij rekening wordt gehouden met de wettelijke opzegtermijn. Voorts verzoekt [verweerder] toekenning van een billijke vergoeding van € 18.000,00 netto te vermeerderen met vakantietoeslag vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] (artikel 7:671b lid 9 BW). Daarnaast verzoekt [verweerder] toekenning van de wettelijke transitievergoeding van € 1.325,71 netto. Tot slot verzoekt [verweerder] om een vergoeding van de proceskosten waaronder de werkelijk gemaakte advocaatkosten van € 8.478,44 (+ P.M.) inclusief btw en kantoorkosten.
5.2
[verzoekster] heeft de stellingen van [verweerder] betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte vergoedingen.
5.3
Op de standpunten van partijen wordt hierna - voor zover voor de uitkomst van deze procedure relevant - nader ingegaan.

6..De beoordeling

Ontslag op staande voet
6.1
De kantonrechter stelt - gelet op wat partijen in deze procedure naar voren hebben gebracht - vast dat het WhatsApp bericht van [verweerster] van 27 december 2019 door beide partijen is opgevat als een ontslag op staande voet.
6.2
[verzoeker] verzoekt primair vernietiging van het ontslag op grond van artikel 7:681 lid 1 BW. Op grond van dat artikel kan de kantonrechter een opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigen indien deze opzegging in strijd is met artikel 7:671 BW. [verweerster] stelt dat geen sprake is van een opzegging in strijd met dit artikel. Volgens [verweerster] is [verzoeker] rechtsgeldig op staande voet ontslagen (artikel 7:677 lid 1 BW).
6.3
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Een ontslag op staande voet is een uiterst middel waaraan strenge eisen worden gesteld. Het mag slechts worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging. In de afweging moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
Onverwijlde mededeling ontslagreden
6.4
Volgens [verzoeker] is het op 27 december 2019 verleende ontslag niet rechtsgeldig omdat het niet schriftelijk maar via een WhatsApp bericht is gegeven en zonder mededeling van de ontslagreden. [verweerster] heeft hiertegen ingebracht dat [verzoeker] wist, althans behoorde te weten dat de directe reden voor het ontslag was het niet komen opdagen voor werk op 27 december 2019, in samenhang beschouwd met eerdere gedragingen van [verzoeker] , waarop hij ook is aangesproken. [verzoeker] heeft dit weersproken. Volgens hem was onduidelijk waarom hij op 27 december 2019 is ontslagen. [verzoeker] bestrijdt voorts dat hij eerder op zijn gedrag is aangesproken. Hij functioneerde juist naar tevredenheid, aldus [verzoeker] .
6.5
[verzoeker] wordt niet gevolgd in zijn opvatting dat een ontslag op staande voet alleen schriftelijk kan worden gegeven. Een opzegging per WhatsApp bericht is in beginsel rechtsgeldig, mits dat bericht de werknemer heeft bereikt. [verzoeker] heeft het WhatsApp bericht van [verweerster] ontvangen, zodat de opzegging in beginsel rechtsgeldig is.
6.6
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad hoeft de mededeling van de ontslagreden niet altijd met zoveel woorden te worden gedaan en kan deze ook in gedragingen besloten liggen. Ook dan blijft vereist dat daaruit voor de wederpartij direct duidelijk is, welke, door de ander als dringend aangemerkte, reden aan het ontslag ten grondslag wordt gelegd, althans dat daaromtrent bij de wederpartij, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan. Eerdere gedragingen van een werknemer kunnen ter ondersteuning van het ontslag op staande voet dienen zonder te zijn medegedeeld bij de ontslagaanzegging, indien de werknemer uit de wel genoemde reden(en) moet hebben begrepen dat hetgeen in het verleden is voorgevallen mede van invloed is geweest op de ontslagbeslissing.
6.7
Naar het oordeel van de kantonrechter is de ontslagreden in dit geval niet voldoende duidelijk medegedeeld. Het WhatsApp bericht van 27 december 2019 bevat geen aanduiding van de reden die [verweerster] aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerster] de ontslaggrond ten tijde van het ontslag op andere wijze aan [verzoeker] (mondeling of schriftelijk) kenbaar heeft gemaakt. De door [verweerster] aangevoerde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om te oordelen dat het in de gegeven omstandigheden voor [verzoeker] direct duidelijk was wat voor [verweerster] de reden was om hem op staande voet te ontslaan, zonder dat hierover enige twijfel heeft bestaan.
6.8
Het ontslag op staande voet is reeds hierom niet rechtsgeldig gegeven.
Dringende reden
6.9
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat, ook indien de ontslagreden voldoende duidelijk aan [verzoeker] zou zijn medegedeeld, de aan [verzoeker] verweten gedragingen in de gegeven omstandigheden geen dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet.
6.1
[verweerster] stelt dat de directe aanleiding voor het ontslag was het niet verschijnen van [verzoeker] op 27 december 2019, in samenhang met eerdere gedragingen van [verzoeker] .
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de gestelde gedragingen het gegeven ontslag niet rechtvaardigen. Partijen hebben een andere lezing over de gang van zaken en gemaakte afspraken over het al dan niet gesloten zijn van het bedrijf in de kerstperiode. [verweerster] stelt dat [verzoeker] gewoon diende te werken en [verzoeker] stelt dat afgesproken was dat het bedrijf twee weken gesloten zou zijn. Ook indien juist zou zijn dat [verzoeker] in de kerstperiode diende te werken, dan nog is zijn afwezigheid op 27 december 2019 onvoldoende ernstig om een dringende reden op te leveren voor ontslag op staande voet. [verzoeker] is immers niet zonder berichtgeving niet verschenen. Hij heeft [naam persoon] op 26 december 2019 gebeld en nadat hij geen gehoor kreeg via WhatsApp gevraagd of hij de volgende dag om 11.00 uur mocht beginnen. Dat [verzoeker] , hoewel hij op dit verzoek geen reactie had gekregen, heeft aangenomen dat [naam persoon] hiermee wel akkoord zou zijn, is op zichzelf niet handig, maar onvoldoende ernstig om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Daarbij wordt meegewogen dat [verzoeker] kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat het bedrijf gesloten zou zijn en dat het in zijn ogen inhaaluren betrof voor de niet gewerkte uren tijdens ziekte. Het voorgaande wordt niet anders indien hierbij de door [verweerster] gestelde - en door [verzoeker] betwiste - eerdere gedragingen worden betrokken.
6.11
[verweerster] stelt dat [verzoeker] met grote regelmaat te laat kwam en zich tevens vaak en om het minste of geringste ziek meldde. [verzoeker] heeft dit gemotiveerd betwist. [verweerster] heeft geen stukken overgelegd waaruit deze verwijten blijken, zodat deze niet zijn komen vaststaan en daarom geen dringende reden kunnen opleveren voor het gegeven ontslag. Voor zover [verweerster] bedoelt te stellen dat [verzoeker] de knieklachten heeft geveinsd, overweegt de kantonrechter het volgende. Indien [verweerster] de ziekmelding van [verzoeker] in twijfel had getrokken, had zij hem moeten laten beoordelen door een arbo-arts. Nu [verweerster] dat niet heeft gedaan, bestaat er geen grond om aan te nemen dat hij de klachten heeft geveinsd. [verweerster] heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat [verzoeker] voorafgaand aan het ontslag al eerder op zijn gedragingen is aangesproken. [verweerster] stelt wel dat zij hierover met [verzoeker] gesprekken heeft gevoerd, maar heeft geen stukken overgelegd (gespreksverslagen, e-mails, of WhatsApp berichten) waaruit dat blijkt. Deze stelling wordt daarom gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] , als onvoldoende onderbouwd verworpen. Niet gesteld of gebleken is verder dat [verzoeker] is gewaarschuwd voor mogelijke consequenties van de gestelde gedragingen. In deze omstandigheden, ook rekening houdend met het feit dat [verzoeker] aanvankelijk naar volle tevredenheid van [verweerster] functioneerde, kunnen de gestelde gedragingen het ontslag op staande voet niet rechtvaardigen, zodat het ontslag op staande voet ook om die reden niet rechtsgeldig is.
6.12
De primair verzochte vernietiging van de opzegging zal daarom worden toegewezen.
Doorbetaling loon
6.13
Nu de opzegging wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst onverkort blijven voortduren en heeft [verzoeker] aanspraak op het overeengekomen loon. Het betoog van [verweerster] dat [verzoeker] vanwege zijn ziekmelding op 30 december 2019 op grond van het bepaalde in de arbeidsovereenkomst slechts aanspraak heeft op 70 procent van het loon, wordt verworpen.
6.14
Voor toepassing van de verminderde loonbetalingsplicht tijdens ziekte (70 procent van het loon) is het aan [verweerster] om feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte als bedoeld in artikel 7:629 BW. Dergelijke feiten en omstandigheden heeft [verweerster] niet naar voren gebracht en zijn evenmin gebleken. De enkele ziekmelding door [verzoeker] op 30 december 2019 is daarvoor onvoldoende. [verzoeker] heeft zich ten aanzien van die ziekmelding op het standpunt gesteld dat hij zich niet heeft ziekgemeld vanwege medische klachten maar vanwege het ontslag op staande voet en het telefoongesprek op 30 december 2019. Bovendien staat als onweersproken vast dat [verweerster] op die ziekmelding van [verzoeker] nimmer heeft gereageerd en ook geen actie heeft ondernomen om de (aard van de) arbeidsongeschiktheid te laten vaststellen. In deze omstandigheden staat niet vast dat [verzoeker] arbeidsongeschikt is ten gevolge van medische klachten, zodat er geen aanleiding bestaat om aan hem slechts 70 procent van het loon te voldoen.
6.15
De kantonrechter is van oordeel dat de door [verweerster] aangedragen feiten en omstandigheden er niet toe leiden dat toewijzing van de volledige loonvordering tot onaanvaardbare gevolgen leidt. Het verzoek van [verweerster] tot matiging van de loonvordering op grond van artikel 7:680a BW wordt daarom afgewezen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
6.16
De gevorderde wettelijke verhoging over het loon is toewijsbaar nu de te late betaling aan [verweerster] is toe te rekenen, aangezien zij [verzoeker] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. De kantonrechter acht het in de gegeven omstandigheden billijk de verhoging te matigen tot 20%. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening. Ten aanzien van toekomstige loontermijnen is nog geen sprake van verzuim, zodat hierover nog geen wettelijke rente en wettelijke verhoging zal worden toegewezen.
6.17
De vorderingen tot het voortzetten van de overeengekomen emolumenten zoals vakantietoeslag en vakantiedagen vanaf 27 december 2019 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, alsmede het verstrekken van deugdelijke specificaties worden als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, ook toegewezen.
6.18
De gevorderde veroordeling om de re-integratie te laten aanvangen wordt afgewezen omdat, zoals hierna zal worden overwogen, de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. [verzoeker] heeft dus geen belang meer bij toewijzing van deze vordering.
6.19
Nu de primair gevraagde vernietiging van het ontslag wordt toegewezen, kan de subsidiair verzochte toekenning van een billijke vergoeding onbesproken blijven.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
6.2
Doordat het ontslag op staande voet is vernietigd, is voldaan aan de voorwaarde waaronder het ontbindingsverzoek van [verweerster] is ingediend. Voor zover het verzoek tot ontbinding primair is gebaseerd op verwijtbaar handelen (art. 7:669 lid 3 onder e BW) van [verzoeker] , zal dat worden afgewezen. [verweerster] heeft aan haar ontbindingsverzoek dezelfde verwijten ten grondslag gelegd als die ook aan het ontslag op staande voet ten grondslag lagen. Dat [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, zodanig dat van [verweerster] in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, is mede gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 6.10 en 6.11 is overwogen, niet gebleken. De gemaakte verwijten zijn, niet, dan wel onvoldoende, onderbouwd en kwalificeren bovendien niet als verwijtbaar handelen.
6.21
Het subsidiaire verzoek tot ontbinding vanwege een verstoorde relatie tussen partijen (artikel 7:669 lid 3 onder g BW) zal worden toegewezen nu partijen het er over eens zijn dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [verweerster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en [verzoeker] zelf heeft verzocht de ontbinding op die grond toe te wijzen.
6.22
[verzoeker] is minder dan vijf jaar in dienst zodat, nu gesteld noch gebleken is dat partijen anders zijn overeengekomen, op grond van artikel 7:672 BW een opzegtermijn van een maand geldt. Het verzoek van [verweerster] om op kortere termijn te ontbinden wordt afgewezen omdat, zoals hiervoor is overwogen, van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten van [verzoeker] geen sprake is. Het verzoek van [verzoeker] om de proceduretijd niet in mindering te brengen op de opzegtermijn wordt eveneens afgewezen, nu zoals hierna zal worden overwogen, van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] evenmin sprake is. De arbeidsovereenkomst zal daarom, met inachtneming van artikel 7:671b lid 9 onder a BW per 1 september 2020 worden ontbonden.
Inleveren bedrijfseigendommen
6.23
[verzoeker] heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de vordering tot het in goede staat en op straffe van een dwangsom inleveren van de in zijn bezit zijnde telefoon welke aan [verweerster] toebehoort en de in zijn bezit zijnde sleutels. Dit verzoek zal worden toegewezen, zoals hieronder bepaald.
Transitievergoeding
6.23
Omdat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verweerster] zal worden ontbonden en van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten van [verzoeker] geen sprake is, is [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd, berekend overeenkomstig art. 7:673 BW zoals dat sinds 1 januari 2020 luidt. [verweerster] heeft niet betwist dat, zoals [verzoeker] stelt, de transitievergoeding € 1.325,71 netto bedraagt. Het bruto equivalent van dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
Billijke vergoeding
6.24
[verzoeker] verzoekt toekenning van een billijke vergoeding van € 18.000,00 netto vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 BW aanhef en sub c BW. Volgens [verzoeker] heeft [verweerster] ernstig verwijtbaar gehandeld doordat zij [verzoeker] , ondanks de toezegging dat het bedrijf in de kerstperiode zou zijn gesloten, ziekte-uren heeft laten compenseren, zich ten tijde van het ontslag onnodig grievend en in bedreigende toon tegen [verzoeker] heeft uitgelaten, geen loonstroken heeft verstrekt, alle communicatie via WhatsApp heeft laten verlopen. Voorts heeft [verweerster] een situatie die zich volstrekt niet kwalificeert als een dringende reden, aangegrepen om [verzoeker] te ontslaan en daardoor een onwerkbare relatie te creëren.
6.25
Toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 BW kan alleen sprake zijn als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig handelen of nalaten van [verweerster] . Dat doet zich slechts voor in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk zijn verplichtingen niet nakomt en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als de werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als doel een onwerkbare situatie te creëren.
6.26
De door [verzoeker] aangedragen feiten en omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat de verstoring van de arbeidsrelatie door [verweerster] is gecreëerd of in overwegende mate door [verweerster] is veroorzaakt. Met betrekking tot het verwijt dat [verweerster] [verzoeker] in de kerstperiode terwijl het bedrijf gesloten was, zijn ziekte-uren heeft laten inhalen, overweegt de kantonrechter dat deze stelling gelet op de gemotiveerde betwisting door [verweerster] niet vast is komen te staan. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat deze gestelde handeling van [verweerster] heeft bijgedragen aan een verstoring van de arbeidsrelatie. Dat geldt ook voor het niet verstrekken van loonstroken door [verweerster] . Dat bepaalde handelingen van [verweerster] , zoals de wijze waarop hij [verzoeker] op 27 december 2019 via WhatsApp heeft ontslagen en hoe hij zich tijdens het telefoongesprek op 30 december 2019 tegenover [verzoeker] heeft uitgelaten, alsmede de wijze waarop [verweerster] is omgegaan met de ziekmelding van [verzoeker] en de daaropvolgende brieven van zijn gemachtigde, hebben bijgedragen aan een verslechtering van de arbeidsverhouding is evident. Deze gedragingen zijn dan ook verwijtbaar maar, gelet op de hoge lat die hiervoor wordt aangelegd, niet zodanig om van ernstig verwijtbaar handelen te spreken. Uit de feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat [verweerster] zich doelbewust op deze manier tegenover [verzoeker] heeft gedragen met het oogmerk om daarmee een onwerkbare situatie te creëren. Het verwijt van het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet ten slotte kan ook niet tot het toekennen van een billijke vergoeding leiden, omdat dat ontslag is vernietigd en [verzoeker] daardoor vanaf de datum van het ontslag zijn loon krijgt doorbetaald.
6.27
Het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding wordt op grond van deze overwegingen afgewezen.
Proceskosten
6.28
Het verzoek van [verzoeker] om een vergoeding van advocaatkosten zal worden afgewezen omdat daarvoor geen grondslag bestaat. Uitgangspunt is dat de proceskosten in een ontbindingsprocedure gecompenseerd worden in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, tenzij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een van partijen. In dat geval kan er onder omstandigheden aanleiding bestaan om die partij in de kosten van het geding te veroordelen. Zoals hiervoor is overwogen is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] geen sprake.
6.29
Omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, worden de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten zullen dragen.
Intrekking verzoek
6.3
Omdat geen billijke vergoeding wordt toegekend bestaat er geen aanleiding om [verweerster] in de gelegenheid te stellen haar verzoek in te trekken.

7..De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] :
vernietigt het door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet;
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] te betalen het loon, zijnde het bruto equivalent van € 1.500,00 netto per maand vanaf 1 januari 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] te betalen de tot 20% gematigde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon over januari tot en met juni 2020 en met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening;
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de vakantietoeslag en tot toekenning van de vakantiedagen over de periode 27 december 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
veroordeelt [verweerster] om uiterlijk binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking een deugdelijke specificatie van de aan [verzoeker] betaalde en te betalen bedragen te verstrekken, onder oplegging van een dwangsom van € 25,00 per dag of gedeelte daarvan dat [verweerster] in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 2.500,00;
ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek van [verzoekster] :
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2020;
veroordeelt [verweerder] tot het inleveren van de telefoon en sleutels, onder oplegging van een dwangsom van € 25,00 euro voor iedere dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 500,00;
ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek van [verweerder] :
veroordeelt [verzoekster] om binnen één maand na ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan [verweerder] de wettelijke transitievergoeding te voldoen, vastgesteld op het bruto equivalent van € 1.325,71 netto;
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
verklaart deze beschikking voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650