ECLI:NL:RBROT:2020:6639

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
597753 FT EA 20-682
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw ontstane schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van een verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft op 3 juni 2020 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting op 6 juli 2020 is de verzoeker gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van de verzoeker € 119.435,89 bedraagt. De beoordeling van het verzoek is gebaseerd op de vraag of de verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende feiten, waaronder de strafrechtelijke veroordeling van de verzoeker voor het houden van een hennepkwekerij en het verhandelen van de oogst. De verzoeker is hiervoor veroordeeld tot een taakstraf en er is een ontnemingsvordering van € 40.841,- tegen hem toegewezen. Daarnaast heeft de verzoeker een schuld van € 15.507,47 aan energieleverancier Stedin B.V. en fraudeschulden aan de gemeente Rotterdam, die in totaal € 35.848,91 bedragen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen, ondanks het ontbreken van goede trouw.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 juli 2020
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 3 juni 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 6 juli 2020.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 119.435,89.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In de woning van verzoeker is in april 2018 een hennepkwekerij ontmanteld. Verzoeker is voor het houden van deze kwekerij en het verhandelen van oogst strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld tot een taakstraf. Daarbij is een ontnemingsvordering toegewezen van € 40.841,-. Verzoeker heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Daarnaast is verzoeker op vordering van energieleverancier Stedin B.V. bij vonnis van de kantonrechter in augustus 2019 onherroepelijk veroordeeld tot betaling van € 15.507,47 voor de voor de kweek verbruikte en onbetaald gebleven energie en schade.
Verzoeker heeft hierover verklaard dat hij als katvanger is gebruikt en aan de kwekerij geen geld heeft overgehouden: een eerder door hem gestarte onderneming liep niet goed en er ontstond een schuld van € 50.000,- aan de verpachter. Onder bedreiging van deze verpachter is verzoeker een hennepkwekerij in zijn woning begonnen. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de eerdergenoemde strafrechtelijke veroordeling. De advocaat die verzoeker bijstaat heeft namens verzoeker aan de schuldbemiddelaar verklaard dat het hoger beroep primair ziet op de bewezenverklaring van de deelnemersvorm en hem verzocht beide vorderingen als vaststaand te beschouwen en mee te nemen in de schuldenlast. Dat heeft de schuldbemiddelaar ook gedaan.
Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan. En hoewel de ontnemingsvordering niet onherroepelijk vast staat is gelet op de hiervoor genoemde verklaring de ontnemingsvordering als vaststaand te beschouwen en is de weigeringsgrond van artikel 288 lid 2 Fw in verbinding met artikel 350 lid 3 Fw daarop van toepassing. Bovendien getuigt het feit dat verzoeker in zijn woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd van een allesbehalve saneringsgezinde houding en staat dat aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
Voorts staan op de schuldenlijst van verzoeker fraudeschulden aan de gemeente Rotterdam. Uit het overzicht van de gemeente Rotterdam van 25 november 2019 blijkt dat het gaat om een schuld van in totaal € 35.848,91 waarvan een bedrag van € 13.129,78 betrekking heeft op verschillende terugvorderingen van de uitkering in 2016, 2017 en 2018. Ook in 2014 heeft de gemeente Rotterdam reeds verleende bijstand teruggevorderd wegens fraude (€ 12.446,-). Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoeker heeft dit herhaaldelijk niet gedaan. Dit valt verzoeker te verwijten. Voorts valt het verzoeker te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2020. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.