ECLI:NL:RBROT:2020:6620
Rechtbank Rotterdam
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig voldoen griffierecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie, Dienst Justis, waarbij zijn bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank had op 22 oktober 2019 het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, stellende dat hij abusievelijk een te laag griffierecht had voldaan en dat er geen sprake was van betalingsonwil. Tijdens de zitting van 26 juni 2020 heeft de opposant ook een wrakingsverzoek ingediend tegen de verzetrechter, wat door de wrakingskamer is afgewezen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant, ondanks dat hij zich had laten bijstaan door een raadsman, niet tijdig het juiste griffierecht had voldaan. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke of morele verplichting bestond om de opposant te wijzen op het tekort aan griffierecht, aangezien de griffierechtnota's duidelijk waren. De rechtbank heeft ook de argumenten van de opposant over disproportionaliteit en toegang tot de rechter in het licht van zijn financiële situatie verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van griffier C.W. Steenkist.