Op 2 juni 2020 heeft verzoeker een faillissementsverzoek ingediend tegen verweerster, een besloten vennootschap. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek uitgesteld om de mogelijkheid van mediation te verkennen, maar verzoeker heeft deze optie afgewezen. Tijdens de zitting op 7 juli 2020 heeft verweerster betwist dat zij in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, en heeft zij een betaling van € 7.863,11 gedaan om de huurachterstand in te lopen. Verweerster heeft ook de contractuele boetes en andere vorderingen betwist, en zich beroepen op onvoorziene omstandigheden door de Corona-crisis.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd om de betwisting van verweerster te weerleggen. De rechtbank oordeelt dat er geen summierlijke aanwijzingen zijn dat verweerster in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Daarom wordt het faillissementsverzoek afgewezen. De rechtbank heeft verzoeker ook in de proceskosten veroordeeld, vastgesteld op € 543,00.
De beschikking is gegeven op 21 juli 2020 door rechter J.C.A.T. Frima, in aanwezigheid van griffier J.J.P. van Wieringen. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.