ECLI:NL:RBROT:2020:6618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
FT RK 20-307
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het faillissementsverzoek van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in het kader van de Corona-crisis

Op 2 juni 2020 heeft verzoeker een faillissementsverzoek ingediend tegen verweerster, een besloten vennootschap. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek uitgesteld om de mogelijkheid van mediation te verkennen, maar verzoeker heeft deze optie afgewezen. Tijdens de zitting op 7 juli 2020 heeft verweerster betwist dat zij in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, en heeft zij een betaling van € 7.863,11 gedaan om de huurachterstand in te lopen. Verweerster heeft ook de contractuele boetes en andere vorderingen betwist, en zich beroepen op onvoorziene omstandigheden door de Corona-crisis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd om de betwisting van verweerster te weerleggen. De rechtbank oordeelt dat er geen summierlijke aanwijzingen zijn dat verweerster in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Daarom wordt het faillissementsverzoek afgewezen. De rechtbank heeft verzoeker ook in de proceskosten veroordeeld, vastgesteld op € 543,00.

De beschikking is gegeven op 21 juli 2020 door rechter J.C.A.T. Frima, in aanwezigheid van griffier J.J.P. van Wieringen. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer] FT RK 20/307
BESCHIKKING op het verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker
advocaat: mr. J.H.N. Vogelsang
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster
advocaat: mr. M.W. Huijzer

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 juni 2020 een verzoek strekkende tot het uitspreken van het faillissement van verweerster bij de rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC), verzoeker en verweerster schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 7 juli 2020 onder toezending van een formulier waarop verzoeker en verweerster hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Ter zitting van 7 juli 2020 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
  • mr. J.H.N. Vogelsang, advocaat van verzoeker;
  • mr. M.W. Huijzer, advocaat van verweerster.
Teneinde de advocaten van verzoeker en verweerster in de gelegenheid te stellen met hun cliënten te overleggen of een andere vorm van geschilbeslechting, in dit geval mediation, kan bijdragen aan een oplossing, is de behandeling van de zitting aangehouden tot 14 juli 2020.
Voorafgaande aan deze behandeling heeft verweerster laten weten dat zij positief staat tegenover conflictbemiddeling. Verzoeker heeft laten weten dat hij geen gebruik wenst te maken van de aangeboden mogelijkheid tot mediation en persisteert bij zijn verzoek.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunten

Op 3 maart 2020 heeft de rechtbank, bij verstek, het faillissement van verweerster uitgesproken. Na het vonnis is verweerster in verzet gegaan en heeft een bedrag van
€ 25.133,25 voldaan, met daarbij de toezegging dat de contractuele verplichtingen in de toekomst zouden worden nagekomen. De rechtbank heeft op 12 maart 2020 het verzet gegrond verklaard en heeft het vonnis van 3 maart 2020 vernietigd. Nadien is verweerster wederom haar contractuele verplichtingen niet nagekomen.
Verzoeker heeft het faillissement van verweerster thans aangevraagd stellende dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij zowel de vordering van verzoeker, bestaande uit de achterstallige maandhuur voor een bedrijfsruimte en 15 parkeerplaatsen vanaf februari 2020, kosten parkmanagement 2020 en rente en contractuele boetes en kosten voor een totaal bedrag van € 38.234,17 als andere vorderingen onbetaald laat. De steunvordering bestaat uit een schuld aan afvalverwerker Renewi van
€ 3.494,12.
Verweerster heeft ter terechtzitting van 7 juli 2020 aangegeven dat de huurachterstand inmiddels, met een betaling van € 7.863,11 op 6 juli 2020, volledig is ingelopen. Het bestaan van contractuele boetes wordt betwist en de invordering daarvan komt voor verweerster als een verrassing nu ten tijde van behandeling van het verzet daar niet over is gesproken. Ook is deze vordering destijds niet ingediend bij de curator. Ook de kosten van parkmanagement worden betwist.
De steunvordering wordt eveneens betwist nu verweerster het contract met Renewi vorig jaar heeft opgezegd en Renewi het vuil en de container ook sindsdien niet meer heeft opgehaald. Verweerster betoogt dat nu van een vordering niet summierlijk is gebleken, de steunvordering wordt betwist en niet gebleken is dat verweerster, ondanks liquiditeitsnood, is opgehouden te betalen, het faillissementsverzoek dient te worden afgewezen met veroordeling van verzoeker in de kosten. Voor de vermeende vorderingen dient een bodemprocedure te worden gestart.
Daarnaast is volgens verweerster de huidige Corona-crisis en alle beperkingen die dat met zich meebrengt een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW. Verweerster beroept zich op deze onvoorziene omstandigheden en meent dat het niet redelijk zou zijn om de gevolgen van deze onvoorziene omstandigheden geheel voor haar rekening te laten komen. Het niet kunnen gebruiken van de horecaruimte vanwege de Corona-crisis is voorts een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW. Tegen die achtergrond zou het redelijk zijn om minstens een derde van de huursom kwijt te schelden of in ieder geval te kunnen opschorten. Verzoekster anticipeert voorts op de Tijdelijke Betalingsuitstelwet 2020 waarin een schuldenaar die wordt getroffen door de Corona-crisis aan de rechtbank kan vragen om een faillissementsaanvraag aan te houden of verhaalsacties te schorsen als hij in liquiditeitsnood is gekomen doordat hij vanwege de beperkende maatregelen in de kader van het Corona-virus SARS-CoV-2 zijn bedrijfsvoering niet zoals gebruikelijk heeft kunnen voortzetten. Vooruitlopend op deze wet, verzoekt verweerster (subsidiair) de behandeling van het verzoek twee maanden aan te houden.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6, lid 3 van de Faillissementswet (hierna Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl ten minste één vordering opeisbaar is.
Tijdens de behandeling van het faillissementsverzoek had na een kort, eenvoudig onderzoek van de vordering van verzoeker moeten blijken. Verweerster heeft de vordering van verzoeker gemotiveerd en gedocumenteerd betwist. Verzoeker is er niet in geslaagd aan te tonen dat deze betwisting aanstonds verworpen dient te worden. Op basis van summierlijk onderzoek kan thans niet worden geconcludeerd dat het verweer van verweerster in een eventuele bodemprocedure zonder redelijke kans van slagen is. Dit maakt dat de rechtbank thans niet kan uitgaan van een vorderingsrecht van verzoeker, zodat het verzoek reeds op die grond wordt afgewezen en verder onderzoek en behandeling van de overige verweren van verzoekster achterwege kan blijven.
De rechtbank ziet aanleiding verzoeker in de kosten te veroordelen. Hoewel in een verzoekschrift tot faillietverklaring vorderingen met hun waarde moeten worden vermeld, betreft een faillietverklaring een zaak van onbepaalde waarde. De proceskosten zullen dan ook worden vastgesteld op 1 punt maal tarief II in eerste aanleg = € 543,00 (overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven).

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
- veroordeelt verzoeker in de proceskosten, aan de zijde van verweerster bepaald op
€ 543,00.
Deze beschikking is op 21 juli 2020 gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. [1]

Voetnoten

1.