ECLI:NL:RBROT:2020:6617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
598047 FT EA 20-707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw ontstaan schulden en onvoldoende beheersbaarheid van psychosociale problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van een verzoeker tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 10 juni 2020 een verzoekschrift indiende, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 57.390,85, waaronder schulden aan de Belastingdienst en het CJIB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden, aangezien hij geen aangifte van omzetbelasting heeft gedaan en geen boekhouder heeft ingeschakeld. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn psychosociale problemen onder controle zijn, wat een vereiste is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek gemotiveerd door te verwijzen naar de verantwoordelijkheden van de verzoeker en de noodzaak om aan de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling te voldoen. De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de toelating tot de regeling rechtvaardigen, en wijst het verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 juli 2020
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 10 juni 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 6 juli 2020.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit een WW-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 57.390,85.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoeker heeft schulden bij het CJIB van in totaal € 2.475,28. Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat deze schulden betrekking hebben op verkeersboetes wegens verkeerd parkeren, ontstaan in 2017. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan.
Voorts staan op de schuldenlijst van verzoeker fraudeschulden aan de gemeente Rotterdam van in totaal € 4.816,82. Volgens verzoeker is deze schuld ontstaan omdat hij in 2016 heeft gewerkt en tegelijkertijd een uitkering heeft ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Dit valt verzoeker te verwijten. Voorts valt het verzoeker te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Verder heeft verzoeker een schuld aan de Belastingdienst van € 35.047,41, waarvan een bedrag van € 29.085,41 betrekking heeft op omzetbelasting 2018 en 2019. Verzoeker heeft als zzp’er een eigen onderneming gehad en heeft zich op 8 juni 2020 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. De belastingdienst heeft aangegeven dat verzoeker in de jaren 2018 en 2019 geen aangifte van omzetbelasting heeft gedaan en geen omzetbelasting heeft afgedragen. Verzoeker heeft dit erkend en heeft verklaard daarvoor ook geen boekhouder te hebben ingeschakeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor zorg te dragen dat de Belastingdienst juist en volledig is geïnformeerd. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Een bedrag van € 5.470,- heeft betrekking op motorrijtuigenbelasting van de jaren 2013, 2014, 2015, 2016, 2017 en 2018. Verzoeker heeft daarover verklaard dat hij een auto met schade voor de deur heeft laten staan waaraan hij heeft geklust. Verzoeker heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat hem ten aanzien van het verstrekken van de juiste gegevens en van het nalaten de verschuldigde belastingen te betalen geen verwijt treft. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Gedurende de schuldsaneringsregeling rusten op een schuldenaar voortdurend zware verplichtingen en van hem worden in deze periode forse inspanningen gevergd. Met deze verplichtingen en beperkingen verdraagt zich niet dat een schuldenaar psychosociale problemen heeft, of deze zeer onlangs heeft overwonnen terwijl een reële kans bestaat op een terugval. In de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling, zoals opgenomen in Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, is hierover het volgende bepaald:
“Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van psychosociale problematiek
Een verzoeker met psychosociale problemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weten te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
Verzoeker heeft ter zitting een verklaring overgelegd van zijn huisarts van januari 2020. Hieruit blijkt dat verzoeker is doorverwezen naar een psychiater wegens geestelijke problemen. Desgevraagd heeft verzoeker verklaard nog geen afspraak te hebben gemaakt en dat een behandeling nog niet is gestart.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat niet of onvoldoende is aangetoond dat de psychosociale problemen van verzoeker onder controle zijn. Derhalve bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat verzoeker zijn verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2020. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.