Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..De oorspronkelijke vordering
4..De vordering in verzet
5..De beoordeling
6..De beslissing
:
dinsdag 11 augustus 2020;
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is er sprake van een verzet tegen een verstekvonnis dat is uitgesproken tegen de overleden gedaagde, [erflater]. De eiseres, Tealinez B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de erfgenaam van [erflater], [gedaagde]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 27 augustus 2004, gevolgd door een verstekvonnis op 4 november 2004. Na het overlijden van [erflater] op 27 augustus 2012, heeft de erfgenaam verzet aangetekend tegen het verstekvonnis. De kantonrechter heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van de erfgenaam in het verzet beoordeeld. De rechter oordeelt dat erfgenamen als rechtsopvolgers onder algemene titel bevoegd zijn om verzet in te stellen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen expliciete regeling is voor het instellen van verzet door erfgenamen, maar dat artikel 3:171 BW analoog kan worden toegepast. Dit artikel stelt dat erfgenamen zelfstandig rechtsvorderingen kunnen instellen. De rechter heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld om stukken in te brengen die aantonen wie de erfgenamen van [erflater] zijn, en heeft de zaak naar de rolzitting verwezen. De beslissing benadrukt het belang van de rechtsverhouding tussen erfgenamen en de noodzaak om hen gezamenlijk te betrekken in de procedure.