ECLI:NL:RBROT:2020:6603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
8515491 VZ VERZ 20-9340
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens herhaaldelijke schending van re-integratieverplichtingen en ernstig verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en een werknemer. De werknemer, die sinds 19 augustus 2002 in dienst was, was sinds 31 oktober 2019 arbeidsongeschikt en had herhaaldelijk zijn re-integratieverplichtingen niet nageleefd. De werkgever had de werknemer meerdere keren schriftelijk gemaand om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar de werknemer gaf hier geen gehoor aan. Dit leidde tot verschillende loonopschortingen en uiteindelijk tot een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet is verschenen op de mondelinge behandeling en geen verweer heeft gevoerd. De rechter oordeelde dat de werkgever voldoende bewijs had geleverd van het ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, die zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet was nagekomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden, met ingang van 23 juli 2020, en dat de werknemer in de proceskosten moest worden veroordeeld. De verzoeken van de werkgever om geen transitievergoeding toe te kennen werden afgewezen, omdat de werknemer geen verweer had gevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8515491 VZ VERZ 20-9340
uitspraak: 22 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudend te [plaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt te Hellevoetsluis,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ” en “ [verweerder] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift met producties aan de zijde van [verzoekster] , ter griffie ontvangen op 14 mei 2020;
  • de brief van 14 mei 2020 aan de zijde van [verzoekster] met als bijlage een exploot van 13 mei 2020 met een brief van [verzoekster] over het ingediende ontbindingsverzoek, betekend op het uit de basisregistratie personen blijkende woonadres van [verweerder] , te weten [woonadres] , [postcode 1] te Rotterdam en het bij [verzoekster] bekende verblijfsadres van [verweerder] , te weten [verblijfsadres] , [postcode 2] te Rotterdam;
  • de brief van 10 juni 2020 aan de zijde van [verzoekster] met als bijlage een brief van 10 juni 2020 van [verzoekster] aan [verweerder] ;
  • de brief van 15 juni 2020 aan de zijde van [verzoekster] met als bijlage een op het woonadres en het bij [verzoekster] bekende verblijfsadres van [verweerder] betekend exploot met oproepingsbrief van de rechtbank van 9 juni 2020 voor de zitting op 1 juli 2020 te 14.00 uur.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020. Namens [verzoekster] zijn verschenen mevrouw [naam persoon 1] (casemanager) en mevrouw [naam persoon 2] (senior HR business partner), bijgestaan door de gemachtigde mr. Dornstedt voornoemd. [verweerder] is niet verschenen. Een bericht van verhindering is niet ontvangen. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking vervolgens bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is op 19 augustus 2002 in dienst getreden van [verzoekster] . [verweerder] is laatstelijk voor 37,5 uur per week werkzaam in de functie van constructieschilder. Het brutoloon van [verweerder] bedraagt laatstelijk € 2.917,50 per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2
Met ingang van 31 oktober 2019 is [verweerder] arbeidsongeschikt.
2.3
Bij brief van 31 oktober 2019 heeft [verzoekster] [verweerder] een schriftelijke waarschuwing gegeven, omdat [verweerder] zich niet conform de geldende verzuimregels heeft ziek gemeld.
2.4
Op 5 november 2019 heeft [verweerder] het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht.
2.5
Op 26 november 2019 heeft [verweerder] laten weten vanwege zijn medische situatie die dag niet op het spreekuur van de bedrijfsarts te kunnen verschijnen. De bedrijfsarts heeft het spreekuurconsult omgezet in een telefonisch consult. [verweerder] was op 26 november 2019 telefonisch niet bereikbaar.
2.6
Op 10 januari 2020 is [verweerder] zonder tegenbericht niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. Per sms heeft [verweerder] [naam persoon 1] voornoemd (verder [naam persoon 1] ) laten weten dat hij vanwege zijn medische situatie niet kon komen. De afspraak is vervolgens omgezet in een telefonisch consult. De bedrijfsarts en [naam persoon 1] hebben [verweerder] telefonisch niet kunnen bereiken.
2.7
Bij brief van 10 januari 2020 heeft [verzoekster] aangekondigd de loonbetaling vanaf
10 januari 2020 te zullen opschorten, tot [verweerder] contact met de bedrijfsarts heeft gehad.
2.8
Per e-mail en WhatsAppbericht is [verweerder] uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 14 januari 2020 om 16.00 uur. [verweerder] heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven.
2.9
Op 17 januari 2020 is [verweerder] op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. [verzoekster] heeft de loonbetaling dezelfde dag hervat.
2.1
Bij brief van 17 januari 2020 verzoekt [verzoekster] [verweerder] om voor 24 januari 2020 aan [naam persoon 1] een terugkoppeling te geven van het door de bedrijfsarts geadviseerde bezoek aan zijn huisarts vanwege het bespreken en activeren van de door [verweerder] gestaakte behandeling. Tevens verzoekt [verzoekster] [verweerder] om uiterlijk 22 januari 2020 twee bijgevoegde machtigingsformulieren te ondertekenen en te retourneren, ter verkrijging van medische informatie door de bedrijfsarts. Aan dit verzoek heeft [verweerder] geen gehoor gegeven.
2.11
Bij brief van 24 januari 2020 verzoekt [verzoekster] [verweerder] op 28 januari 2020 contact op te nemen met [naam persoon 1] en de twee ondertekende machtigingsformulieren te retourneren. Tevens kondigt [verzoekster] aan de loonbetaling met ingang van 29 januari 2020 te stoppen, indien [verweerder] niet meewerkt aan deze verzoeken. Verder wijst [verzoekster] erop dat als [verweerder] niet meewerkt aan zijn re-integratieverplichtingen, kan worden overgegaan tot ontslag.
2.12
Op 28 januari 2020 heeft [verweerder] contact opgenomen met [naam persoon 1] en laten weten dat hij op 30 januari 2020 zijn huisarts zal bezoeken en de machtigingsformulieren zal meenemen naar het spreekuur van de bedrijfsarts op
31 januari 2020.
2.13
[verweerder] heeft zich voor het spreekuur bij de bedrijfsarts op 31 januari 2020 afgemeld vanwege een sterfgeval in de familie.
2.14
Bij aangetekende brief van 31 januari 2020 schrijft [verzoekster] aan [verweerder] , voor zover van belang, het volgende:
“(…)
U bent echter niet verschenen op het spreekuur waarvoor u voor 9.00 uur was ingepland. Om 9.05 uur heeft u mw. [naam persoon 1] gebeld met de mededeling dat u niet naar het spreekuur van de bedrijfsarts komt vanwege een sterfgeval in de familie.
Wederom moeten we constateren dat u zeer laconiek met afspraken met uw werkgever omgaat.

U heeft tot op heden nog geen machtigingsformulier ingeleverd, terwijl dit voor u een eenvoudige handeling is.

U heeft 2 weken nadat de bedrijfsarts u heeft geadviseerd (dit kunt u niet zomaar naast u neerleggen) geen actie ondernomen om uw huisarts te bezoeken. Dit bezoek is nodig omdat u de behandeling die u bent gestaakt te bespreken en te activeren.

U heeft het spreekuur van 31 januari niet bezocht waardoor de bedrijfsarts niet in staat is de voortgang van uw situatie te beoordelen.

U heeft zich te laat afgemeld voor het spreekuurbezoek van 31 januari 2020.
Alles wijst er voor ons op dat u niet meewerkt aan uw re integratie en de re integratieafspraken traineert. Ons vertrouwen in uw medewerking is nu zover gedaald dat wij zelfs twijfelen aan uw motivering om niet op het spreekuur van vandaag te verschijnen.
Wij hebben in de brief van 24 januari 2020 aangegeven dat wanneer u zich niet aan de gevraagde re integratie inspanningen houdt wij overgaan tot een loonstop. Derhalve zullen we de loonstop effectueren met ingang van 31 januari 2020.
Wij verwachten u op maandag 3 februari 2020 om 8.30 uur op ons kantoor aan de Waalhaven Oostzijde in Rotterdam. U heeft dan een afspraak met mw. [naam persoon 2] , wij verwachten dat u dan de machtigingsformulieren bij haar inlevert en bewijsmateriaal overlegt met betrekking tot het sterfgeval in uw familie.
Er is opnieuw een spreekuur bij de bedrijfsarts ingepland voor 7 februari om 11.00 uur
Wederom wijs ik u erop dat wanneer u niet mee werkt aan uw re integratieverplichtingen wij ernstig overwegen over te gaan tot ontslag.
(…)”
2.15
[verweerder] verschijnt op 3 februari 2020, zonder bericht, niet op het kantoor van [verzoekster] .
2.16
Bij aangetekend verzonden brief van 3 februari 2020 met als onderwerp ‘laatste oproep om te verschijnen’ nodigt [verzoekster] [verweerder] uit voor een gesprek met [naam persoon 2] , voornoemd (verder [naam persoon 2] ) op 5 februari 2020 op het kantoor van [verzoekster] . Tevens wordt [verweerder] medegedeeld dat als hij niet verschijnt, zal worden overgegaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.17
Op 5 februari 2020 vindt een gesprek tussen [verweerder] en [naam persoon 2] plaats op het kantoor van [verzoekster] .
2.18
Bij aangetekend verzonden brief van 6 februari 2020 schrijft [verzoekster] aan [verweerder] , voor zover van belang, het volgende:
“(…)
U bent vanmorgen, weliswaar een kwartier te laat, verschenen op de afspraak met mw. [naam persoon 2] .
Als bewijs voor het sterfgeval in uw familie heeft u een print screen overlegt van een facebook bericht. U gaf aan dat de overledene geen familielid was, maar een goede kennis van de familie. De sterfdag en herdenkingsdienst was op 30 januari 2020. Omdat u volgens eigen zeggen “een dip had”, heeft u afgebeld voor het spreekuurbezoek van de bedrijfsarts.
U had geen machtigingsformulieren bij u, omdat deze ergens bij u thuis op een stapel liggen en u ze niet meer terug kunt vinden.
Wij hebben sterk de indruk dat u bewust de re-integratieactiviteiten aan het ondermijnen bent. Niet alleen is uw informatie aan ons over een sterfgeval in uw familie feitelijk onjuist, maar niet valt in te zien, waarom u dan op de ochtend na de herdenkingsdienst niet zou kunnen verschijnen bij de bedrijfsarts. Uw houding ten aanzien van de machtigingsformulieren is buitengewoon laakbaar. Wij hebben die aan u herhaaldelijk toegezonden en dat u ze kwijt maakt is geheel voor uw rekening. Voor de goede orde: ook vanmorgen hebben wij u opnieuw de machtigingsformulieren meegegeven en u dient deze per ommegaande getekend bij ons in te leveren.
Op grond van het bovenstaande zien wij dan ook geen enkele reden om de loonstop vanaf31 januari jl. op te heffen.
Uw gedrag blijft derhalve volstrekt onacceptabel en wij hebben er geen vertrouwen meer in dat u in de toekomst wel meewerkt. Wij hebben zeer veel geduld met u gehad en hebben u keer op keer gewaarschuwd, dat het niet nakomen van uw re-integratieverplichtingen ernstige nadelige gevolgen voor onze arbeidsrelatie zal hebben.
(…)”
2.19
Op 7 februari 2020 bezoekt [verweerder] het spreekuur van de bedrijfsarts en overhandigt hij de ondertekende machtigingsformulieren. Uit de rapportage van de bedrijfsarts van 7 februari 2020 volgt dat sprake is van complexe problematiek, waarvoor behandeling op verschillende vlakken is ingezet. De bedrijfsarts acht [verweerder] nog niet inzetbaar als constructieschilder.
2.2
Bij brief van 11 februari 2020 bericht [verzoekster] [verweerder] dat de loonstop met ingang van 7 februari 2020 wordt opgeheven.
2.21
Bij brief van 14 februari 2020 verzoekt [verzoekster] [verweerder] zijn werktelefoon uiterlijk 17 februari 2020 in te leveren. Voor het geval [verweerder] hier niet aan voldoet, kondigt [verzoekster] een loonstop aan.
2.22
[verweerder] heeft aan het verzoek van [verzoekster] de werktelefoon uiterlijk 17 februari 2020 in te leveren geen gehoor gegeven.
2.23
Bij brief van 18 februari 2020 bericht [verzoekster] [verweerder] dat de loonbetaling zal worden gestopt tot [verweerder] de werktelefoon heeft ingeleverd.
2.24
Op 20 februari 2020 heeft [verweerder] de werktelefoon ingeleverd.
2.25
Bij brief van 20 februari 2020 laat [verzoekster] [verweerder] weten dat de loonbetaling met ingang van dezelfde dag zal worden hervat.
2.26
Op 21 februari 2020 vraagt [verzoekster] bij het UWV een deskundigenoordeel aan.
2.27
Op 13 maart 2020 verschijnt [verweerder] , zonder bericht, niet op het spreekuur van de bedrijfsarts.
2.28
Bij brief van 13 maart 2020 kondigt [verzoekster] aan de loonbetaling te stoppen tot het moment dat [verweerder] contact heeft gehad met de bedrijfsarts.
2.29
Op 19 maart 2020 heeft [verweerder] contact gehad met de bedrijfsarts.
2.3
Bij brief van 20 maart 2020 bericht [verzoekster] [verweerder] dat de loonstop wordt opgeheven, maar over 16 en 17 maart 2020 blijft gehandhaafd.
2.31
Bij brief van 31 maart 2020 bericht [verzoekster] [verweerder] dat hij - conform het advies van de bedrijfsarts van 27 maart 2020 - op 3 april 2020 op de locatie van Lyondell Botlek wordt verwacht, waar hij door de projectleider zal worden opgevangen, begeleid en geïnstrueerd.
2.32
Op 3 april 2020 heeft [verweerder] zich op de locatie Lyondell Botlek gemeld bij de heer [naam persoon 3] (hierna: [naam persoon 3] ). [naam persoon 3] heeft [verweerder] uit veiligheidsoverwegingen naar huis gestuurd en een ‘formulier HSEQ melding’ ingevuld waarop, voor zover relevant, het volgende wordt vermeld:
“(…)
Op 02-04-2020 heb ik contact gehad met [naam persoon 4] over de aanmelding van een schilder. Het ging om [verweerder] . De afspraak was dat meneer zich om 07.00 uur zou melden bij de portier van Lyondell waarna ik de filmpjes van Deltalings en toetsen zou afnemen bij hem. [verweerder] kwam aanrijden om 7:15 en ik heb hem meegenomen naar de portier om zijn aanmelding in gang te zetten. Ik stelde hem een paar vragen die ik vervolgens 3 keer moest herhalen. [verweerder] leek wel verward en niet helemaal helder te zijn. Als ik hem iets vroeg moest die heel lang nadenken voordat ik een antwoord kreeg. De portier van Lyondell vond het ook een rare situatie vooral hoe [verweerder] overkwam. Daarna heb ik [verweerder] meegenomen naar de ruimte waar ik de filmpjes zou opstarten [verweerder] begon aan de eerste film toen de film en toets klaar waren vroeg [verweerder] of hij naar het toilet mocht. [verweerder] was ongeveer 35 min op het toilet ik begon me eigenlijk wel zorgen te maken. Ik ben [verweerder] gaan zoeken, hij kwam uit het toilet,. Waarop ik de vraag stelde gaat alles wel goed met jou? [verweerder] antwoordde met nee het gaat niet goed ik heb buikpijn (diaree). Ik ben ook ziek grieperig en ben ook warm ik heb volgens mij ook koorts. [verweerder] zag er bezweet uit. Het leek niet goed te gaan met [verweerder] . Ik heb de besluit genomen om [verweerder] naar huis te sturen en geen toegang te verlenen tot Lyondell Botlek. Als [verweerder] ziek is wil ik niet dat hij een gevaar vormt voor zijn collega’s die aan het werk zijn op site.
(…)”
2.33
Bij brief van 6 april 2020 deelt [verzoekster] [verweerder] mede dat per direct de salarisbetaling wordt gestopt, omdat [verweerder] op 3 april 2020 geen gevolg heeft gegeven aan het telefonisch spreekuur van de bedrijfsarts.
2.34
Het deskundigenoordeel van het UWV van 23 april 2020 houdt in dat de re-integratie-inspanningen van [verweerder] in de beoordeelde periode van 31 oktober 2019 tot 24 februari 2020 onvoldoende zijn.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] , meer in het bijzonder het niet nakomen van re-integratieverplichtingen;
II. bij het bepalen van de einddatum, in afwijking van artikel 7:671b lid 8 (bedoeld zal zijn 9 : opm kntr) onderdeel a BW, geen rekening te houden met de opzegtermijn maar de arbeidsovereenkomst onmiddellijk te ontbinden omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] ;
III. te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, zodat hij geen recht heeft op een transitievergoeding (artikel 7:673 lid 7 aanhef en onderdeel c BW);
IV. [verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris van de gemachtigde.
3.2
[verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. [verweerder] heeft geen gehoor gegeven aan de herhaalde verzoeken van [verzoekster] om zijn re-integratieverplichtingen na te komen. Van een deugdelijke grond hiervoor is niet gebleken. Uit het deskundigenoordeel van het UWV blijkt dat [verweerder] onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie en niet medisch verklaarbaar is dat [verweerder] zich niet altijd aan de afspraken kan houden. Ook na de door het UWV beoordeelde periode, heeft [verweerder] zich niet aan zijn re-integratieverplichtingen gehouden. [verzoekster] heeft [verweerder] meerdere keren persoonlijk en schriftelijk verzocht zijn re-integratieverplichtingen na te komen. Daarnaast heeft [verzoekster] [verweerder] een waarschuwing moeten sturen voor het niet naleven van het verzuimprotocol en tot vijf keer toe een loonsanctie moeten toepassen omdat [verweerder] niet kwam opdagen bij de bedrijfsarts, niet in ging op gespreksuitnodigingen, verzochte stukken niet aanleverde en niet bereikbaar was. [verzoekster] heeft herhaaldelijk aangegeven bij [verweerder] dat het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door [verweerder] gevolgen kan hebben voor de arbeidsverhouding en kan leiden tot beëindiging van het dienstverband. De loonsancties hebben geen effect gehad en na de laatste loonsanctie van 6 april 2020, heeft [verweerder] niets meer van zich laten horen. Gelet op de aangevoerde feiten en omstandigheden ligt herplaatsing niet in de rede. Nu [verweerder] zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, is het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW niet van toepassing. Gelet op de wetsgeschiedenis dient het handelen of nalaten van [verweerder] als ernstig verwijtbaar te worden aangemerkt. Om die reden is [verzoekster] geen transitievergoeding verschuldigd en is evenmin reden voor toekenning van een additionele billijke vergoeding, aldus [verzoekster] .

4..Het verweer

4.1
[verweerder] heeft, doordat hij geen verweerschrift heeft ingediend en niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, geen verweer gevoerd.

5..De beoordeling

5.1
De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] voor de mondelinge behandeling van het verzoek door [verzoekster] is opgeroepen, niet alleen bij brief van de griffier, maar eveneens bij deurwaardersexploot dat rechtsgeldig is betekend aan het woonadres waar [verweerder] blijkens de basisregistratie persoonsgegevens is ingeschreven en aan het verblijfadres van [verweerder] dat bij [verzoekster] bekend is. [verweerder] is derhalve deugdelijk in de gelegenheid gesteld om in de procedure te verschijnen en verweer te voeren. Nu hij dat heeft nagelaten heeft de kantonrechter verstek tegen hem verleend.
5.2
De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 7:671b lid 2 BW het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 BW slechts kan worden ingewilligd indien is voldaan aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:669 BW en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden.
5.3
Aan haar ontbindingsverzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, doordat [verweerder] zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen tijdens ziekte niet is nagekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [verzoekster] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4
In de wetsgeschiedenis wordt het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door de werknemer als bedoeld in artikel 7:660a BW als voorbeeld van een e-grond genoemd (
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 99). Voldoende is gebleken dat [verweerder] zonder deugdelijke grond geen gehoor heeft gegeven aan de herhaalde verzoeken van [verzoekster] om zijn re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW na te komen. Dat de re-integratie-inspanningen van [verweerder] onvoldoende zijn, wordt onderschreven door het deskundigenoordeel van het UWV van 23 april 2020 waaruit ook volgt dat de verzekeringsarts - net als de bedrijfsarts - van mening is dat het niet nakomen van afspraken door [verweerder] niet kan worden toegeschreven aan een medische aandoening. [verzoekster] heeft [verweerder] een waarschuwing gegeven voor het niet naleven van het verzuimprotocol en heeft vijf keer een loonstop dan wel loonopschorting toegepast vanwege het niet komen opdagen bij de bedrijfsarts, het niet ingaan op uitnodigingen voor een gesprek, het niet aanleveren van verzochte stukken en het onbereikbaar zijn voor [verzoekster] dan wel de bedrijfsarts. Ook heeft [verzoekster] [verweerder] er verschillende keren op gewezen dat het niet meewerken aan zijn re-integratieverplichtingen het einde van de arbeidsovereenkomst tot gevolg kan hebben. [verweerder] was derhalve een gewaarschuwd man. Op de laatste brief van [verzoekster] aan [verweerder] van 6 april 2020 heeft [verweerder] niet gereageerd en ook nadien heeft [verweerder] , afgezien van een WhatsAppbericht aan [naam persoon 2] enkele dagen voor de zittingsdatum dat hij niet op de zitting bij de kantonrechter zal verschijnen, niets meer van zich laten horen.
5.5
De kantonrechter stelt verder vast dat [verzoekster] heeft voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 7:671b lid 5 BW. [verzoekster] heeft [verweerder] verschillende keren schriftelijk gemaand tot nakoming van zijn re-integratieverplichtingen en de betaling van het loon gestaakt. Ook heeft [verzoekster] een deskundigenoordeel van het UWV overgelegd.
5.6
Voorts staat het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 BW) niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] in de weg. Het opzegverbod is - zoals in dit geval aan de orde - namelijk niet van toepassing indien de werknemer zonder deugdelijke grond de re-integratieverplichtingen weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW de betaling van het loon heeft gestaakt (artikel 7:670a lid 1 BW). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , zodanig dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing ligt in dit geval niet in de rede (artikel 7:669 lid 1 BW). Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden.
5.7
[verzoekster] stelt voorts dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verweerder] , zodat de arbeidsovereenkomst zonder rekening te houden met de opzegtermijn dient te worden ontbonden. Ook stelt [verzoekster] dat zij, gelet op het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , geen transitievergoeding of enige billijke of andere aanvullende vergoeding aan [verweerder] is verschuldigd.
5.8
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 39 en 40). Naar het oordeel van de kantonrechter is precies deze situatie in het onderhavige geval aan de orde. [verweerder] is herhaaldelijk, ook na opschorting van het loon, zonder deugdelijke grond niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts dan wel was telefonisch onbereikbaar voor de bedrijfsarts en heeft onvoldoende meegewerkt aan zijn re-integratie. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] . De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 9, sub b BW worden ontbonden met ingang van 23 juli 2020.
5.9
[verzoekster] heeft de kantonrechter voorts verzocht te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en om die reden geen recht heeft op een transitievergoeding. Ingevolge artikel 3:303 BW komt zonder voldoende belang niemand aan rechtsvordering toe. De kantonrechter is van oordeel dat het door [verzoekster] geformuleerde verzoek inzake de transitievergoeding feitelijk neerkomt op een verzoek om een negatieve verklaring voor recht. Het belang bij een vordering die strekt tot een negatieve verklaring voor recht wordt niet verondersteld, maar dient aannemelijk te worden gemaakt (HR 12 april 2013,
NJ2013, 502).
5.1
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] het belang bij de door haar verzochte negatieve verklaring voor recht onvoldoende aannemelijk gemaakt, nu [verweerder] geen verweer heeft gevoerd tegen het ontbindingsverzoek van [verzoekster] en [verweerder] ook niet om toekenning van een transitievergoeding heeft verzocht. De enkele stelling van [verzoekster] dat zij omtrent de transitievergoeding een oordeel van de kantonrechter wenst, is hiertoe onvoldoende. Het verzoek van [verzoekster] te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, zodat hij geen recht heeft op de transitievergoeding zal de kantonrechter derhalve afwijzen.
5.11
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zal [verweerder] worden veroordeeld in de proceskosten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 23 juli 2020;
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot aan deze beschikking vastgesteld op € 124,- aan griffierecht en € 721,- aan salaris gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44483