4.1.3.Beoordeling
De feiten
Op 27 mei 2019 omstreeks 12:55 is de door de verdachte bestuurde vrachtwagen met koeltrailer aangekomen bij de uitreiscontrole van Stena Line te Hoek van Holland. Toen de hondengeleider met de migratiehond langs de trailer liep, sloeg deze aan. Daardoor is het vermoeden ontstaan dat zich mensen in de trailer bevonden. Hierop zijn verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee de trailer in gegaan. Voorin de laadruimte hebben zij vervolgens vijftien personen in een geprepareerde ruimte aangetroffen. Deze personen bevonden zich in een constructie met drie compartimenten boven elkaar. Deze constructie was door een wandje afgescheiden van de rest van de laadruimte. De laadruimte achter de geprepareerde ruimte was gevuld met koelcellen. Veertien vreemdelingen bleken afkomstig te zijn uit Vietnam, één vreemdeling is afkomstig uit Afghanistan.
De vreemdelingen kwamen zichtbaar vermoeid en bezweet uit de vrachtwagen. Ook de verbalisanten hebben geconstateerd dat het zeer warm en benauwd was in de trailer. Uit het rapport van onderzoeksorganisatie TNO is gebleken dat de vreemdelingen slechts 0,17 m3 ruimte per persoon hadden.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van de vreemdelingen in de vrachtwagen. Hij heeft verklaard dat hij de vrachtwagen heeft bestuurd in opdracht van medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: “de medeverdachte”).
De verdachte heeft de medeverdachte volgens zijn verklaring twee weken eerder ontmoet op een parkeerplaats in Roemenië, nadat hij van een wederzijdse kennis had vernomen dat de medeverdachte een vrachtwagenchauffeur zocht. Hij heeft met de medeverdachte afgesproken dat hij voor hem zou gaan werken als vrachtwagenchauffeur en dat hij daar 2.000 pond per maand mee zou gaan verdienen. Hij zou dat geld pas aan het eind van de maand ontvangen. Alle kosten die de verdachte onderweg zou gaan maken zouden door de medeverdachte worden betaald. Over hoe dat precies in zijn werk zou gaan, heeft de verdachte niet met de medeverdachte gesproken. Als de verdachte moest tanken, dan diende hij – waar hij ook was – de medeverdachte te bellen. De medeverdachte zou dan een persoon sturen naar een tankstation waar de verdachte op dat moment in de buurt was. Die persoon zou dan voor de verdachte tanken.
Op 11 mei 2019 is de verdachte vanuit Hongarije met een lading naar Engeland vertrokken. In Engeland is hij met tussenkomst van de medeverdachte door een voor hem onbekende persoon naar een hotel gebracht. Twee dagen later is de verdachte opnieuw opgehaald door deze persoon om de vrachtwagen naar een loods te brengen, omdat er volgens de medeverdachte “iets” aan de vrachtwagen moest gebeuren. De verdachte heeft nooit geweten wat er aan de vrachtwagen moest gebeuren en heeft daar ook nooit naar gevraagd. Hij heeft echter geconstateerd dat er in ieder geval camera’s op de vrachtwagen zijn geplaatst.
Uiteindelijk heeft de verdachte ongeveer tien dagen in een hotel in Engeland doorgebracht. Zijn verblijf in het hotel is door de medeverdachte betaald. Van een voor hem onbekende persoon heeft hij daarnaast in het hotel contant geld ontvangen om onder andere van te kunnen eten. De verdachte heeft daartoe zelf een verzoek gedaan aan de medeverdachte, omdat zijn geld op enig moment op was.
Op 22 mei 2019 om 23:00 uur heeft de verdachte met een lege vrachtwagen de oversteek naar Hoek van Holland gemaakt. Hij is vervolgens naar Duitsland gereden. In Duitsland heeft de medeverdachte hem naar een tankstation gestuurd, waar een voor hem onbekende persoon voor hem heeft getankt. Hij is vervolgens naar de Duitse plaats Hoff gereden, waar hij samen met de medeverdachte de lading heeft opgehaald die op 27 mei 2019 ook in de vrachtwagen is aangetroffen.
Na het laden zijn de verdachte en de medeverdachte richting Keulen gereden. In de buurt van Keulen hebben zij een weekend in een hotel geslapen. De verdachte heeft de vrachtwagen in de tussentijd ergens geparkeerd. De trailer was wel dicht toen deze drie dagen onbeheerd heeft stilgestaan, maar niet op slot. De verdachte zag daar naar eigen zeggen geen aanleiding toe.
Op maandagochtend is de verdachte met de vrachtwagen richting Hoek van Holland vertrokken. Tijdens de rit, zo’n tien minuten na zijn vertrek uit Duitsland, heeft hij op verzoek van de medeverdachte de temperatuur in de trailer ingesteld.
De verdachte is onderweg alleen kort voor een plaspauze in Venlo gestopt. Hij heeft de motor toen laten draaien. In Hoek van Holland werd hij voor het eerst geconfronteerd met de aanwezigheid van de vreemdelingen in de vrachtwagen.
Bewijsuitsluiting?
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van de verdachte die hij heeft afgelegd in de zaak van de medeverdachte niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu de verdachte bij dit verhoor is gezegd dat hij alleen in de zaak van de medeverdachte werd gehoord, deze verklaring niet in het dossier van de verdachte is gevoegd en de verdediging die verklaring ook niet heeft ontvangen en met de verdachte heeft kunnen bespreken.
De officier van justitie is van mening dat deze verklaring wel voor het bewijs kan worden gebruikt. De bedoeling was om de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte over en weer in elkaars dossier te voegen. Abusievelijk is dat wel gebeurd in de zaak van de medeverdachte, maar niet in die van de verdachte. De officier van justitie wenst dit alsnog te doen en stuurt de betreffende verklaring van de verdachte ter terechtzitting toe aan de rechtbank en de raadsvrouw.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd tot bewijsuitsluiting dient te leiden, nu zij de betreffende verklaring van de verdachte niet zal gebruiken voor het bewijs.
De verklaring van de verdachte komt er in de kern op neer dat hij chaffeur was op een internationaal zakelijk transport. Dat er tijdens dit transport vreemdelingen in de vrachtwagen zijn gestapt, zegt hij niet te hebben geweten. Deze verklaring valt echter niet te rijmen met de door de verdachte beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Dat begint al met de wijze waarop zijn samenwerking met de medeverdachte tot stand is gekomen. De verdachte en de medeverdachte hebben elkaar eenmalig getroffen op een parkeerplaats. Er is geen (arbeids)contract opgesteld terwijl de verdachte de beschikking zou krijgen over de recent aangeschafte trekker van de medeverdachte. Er zijn nauwelijks gegevens uitgewisseld en er zijn alleen op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de financiële kant van de samenwerking en de praktische uitvoering daarvan. Met name de afspraak met betrekking tot het tanken onderweg wekt bevreemding.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat zakelijk transport vooral snel en effciënt dient te gebeuren. Vertraging is kostbaar. Na de aankomst van de verdachte in Engeland op 11 mei 2019 verstrijken er echter 11 dagen voordat de verdachte op 22 mei 2019 weer met de vrachtwagen naar Hoek van Holland kan vertrekken.
Uit de verklaring van de verdachte kan verder worden afgeleid dat (onnodig) hoge kosten zijn gemaakt (een tiendaags verblijf in een hotel in Engeland, contante bedragen om van te kunnen eten, een weekend in een hotel in Keulen samen met de medeverdachte). De verdachte heeft in het geheel geen inzicht kunnen geven in de vraag of de opbrengst van de transporten dergelijke kosten zouden kunnen rechtvaardigen.
Hoewel de vrachtwagen volgens de verklaring van de verdachte prima functioneerde toen hij daarmee de eerste keer naar Engeland is gereden, zijn er gedurende ruim een week werkzaamheden aan de vrachtwagen verricht. Toen de verdachte de vrachtwagen weer ging ophalen, of op enig moment daarna, heeft hij niet gevraagd wat voor werk er aan de vrachtwagen is verricht. Van een ervaren vrachtwagenchauffeur zou men echter verwachten dat deze minst genomen wil weten of er iets mis was met de vrachtwagen, wat voor veranderingen er zijn aangebracht en wat de consequenties daarvan zijn.
De verdachte heeft verklaard behalve de camera’s niets aan de vrachtwagen te hebben gezien. Uit onderzoek van de Marechaussee is echter gebleken dat in de binnenkant van de trailer zichtbaar aanpassingen zijn gemaakt. De laadruimte is ongeveer 50 cm minder diep als gevolg van het inrichten van de geprepareerde ruimte. Het hoekprofiel van de daartoe geplaatste valse wand is bijvoorbeeld over de verlichting van de binnenzijde van de trailer gekit. Als de verdachte de lege trailer deugdelijk heeft gecontroleerd (hetgeen van een chauffeur wordt verwacht), moet hij dit hebben gezien.
In Engeland is de verdachte blijkens zijn verklaring meermaals geconfronteerd met een voor hem onbekende persoon. De verdachte heeft gezegd niets te kunnen verklaren over deze persoon. Hij zou in het geheel niet hebben gecommuniceerd met deze persoon, omdat ze elkaars taal niet spraken. Hij heeft ook geen poging gedaan om met deze persoon te communiceren, omdat hij niets meer deed dan de orders opvolgen van de medeverdachte . Hij zou in Engeland ook met niemand anders dan de medeverdachte contact hebben gehad.
Uit de whatsappgesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte blijkt echter dat de verdachte wel degelijk contact heeft gehad met deze/een persoon (hij heeft o.a. gevraagd (een) vrouw(en) voor hem te regelen). Ook blijkt uit deze whatsappsgesprekken van een veel gelijkwaardigere samenwerking dan dat de verdachte heeft doen voorkomen. De verdachte heeft onder andere aan de medeverdachte gestuurd: “
Wacht maar, straks zijn we ervan af, broer. Het duurt niet lang meer/we moeten nog naar even. (…) Nu, nu... alles moet goed uitpakken.” De medeverdachte heeft daarop geantwoord met: “
Zodat het ons ook eens een keer meezit.” Die conversatie past bovendien niet bij een reguliere chauffeursklus. Duidelijk is verder dat de medeverdachte er tegen de verdachte open over is dat hij ten behoeve van het transport contact onderhoudt met diverse andere personen, waaronder ene [naam persoon] .
Uit de whatsappgesprekken blijkt ook dat de medeverdachte de verdachte heeft gevraagd om dingen te wissen. De verdachte heeft geen inzicht kunnen geven in de reden daarvoor. Hij heeft daar ook niet naar gevraagd, terwijl dit toch een ongebruikelijk verzoek is, met name indien en voor zover dit wordt gedaan door een werkgever.
Ongebruikelijk is ook dat de verdachte de trailer gedurende drie dagen onbeheerd heeft achtergelaten en niet heeft afgesloten. Het mag als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat vreemdelingen in West-Europa regelmatig proberen om de oversteek naar Engeland te maken in de trailer van een vrachtwagen. Uit het dossier is ook gebleken dat de vreemdelingen zich daadwerkelijk in deze periode toegang tot de vrachtwagen hebben verschaft. Het is overigens ook om andere redenen onlogisch om een vrachtwagen met lading niet af te sluiten. Als vrachtwagenchauffeur was de verdachte immers verantwoordelijk voor deze lading.
Onjuist is ten slotte de verklaring van de verdachte dat hij 10 minuten na vertrek uit Duitsland de temperatuur in de trailer heeft geregeld. Om de temperatuur te regelen, moest de verdachte, zo heeft hij verklaard, de vrachtwagen uit. Vast is echter komen te staan dat de verdachte na vertrek uit Duitsland alleen in Venlo is gestopt. Onduidelijk is gebleven waarom de verdachte aldus heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de chauffeur van een vrachtwagen vreemdelingen in zijn lading aanwezig heeft, in combinatie met andere verdachte omstandigheden, zoals de hiervoor genoemde, wijst op betrokkenheid en wetenschap van de chauffeur bij het vervoer van deze vreemdelingen. Dat kan anders zijn indien de verdachte daarvoor een andersluidende plausibele en verifieerbare verklaring geeft.
De verklaring van de verdachte is, gelet op de omschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, echter dusdanig onlogisch en ongeloofwaardig, dat het niet anders kan dan dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de vreemdelingen in de vrachtwagen en dat het – met zijn medeweten en instemming – de bedoeling was dat zij door hem naar Engeland zouden worden vervoerd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van daarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan mensensmokkel.
Medeplegen
De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten samen met anderen gepleegd. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft de vrachtwagen geregeld, voor de lading gezorgd die de reis naar Engeland kon legitimeren, de route bepaald, de benzine betaald en contact onderhouden met minst genomen één andere medeverdachte. Deze, of weer een andere medeverdachte, is betrokken geweest bij het voor de smokkel geschikt maken van de vrachtwagen. Deze persoon heeft het ertoe geleid dat de verdachte de vrachtwagen in Engeland naar de daartoe bestemde loods heeft gebracht. Deze medeverdachte(n) heeft/hebben voorts de tickets voor de ferry aangeschaft en tol betaald.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en – meerdere – medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het ten laste gelegde, bestaande in het faciliteren van het vervoer van de vreemdelingen, naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Winstbejag
Op grond van de verklaring van de verdachte dat hij 2.000 pond per maand zou ontvangen van de medeverdachte, stelt de rechtbank vast hij dat hij heeft gehandeld uit winstbejag. Vast staat immers dat de toegezegde betaling door de medeverdachte niet (uitsluitend) zag op reguliere chauffeurswerkzaamheden, maar (ook) op het door de verdachte en zijn medeverdachten voorgenomen vervoer van de vluchtelingen.
Afgezien daarvan is van zuiver ideële motieven aan de zijde van de verdachte niet gebleken en gelet op de risico’s die samenhangen met mensensmokkel en die verdachte heeft genomen met zijn handelen, is de rechtbank van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat hij deze risico’s heeft genomen zonder daarvoor betaald te krijgen.
Levensgevaar
In het deskundigenrapport van TNO wordt ter zake van het te duchten levensgevaar het volgende overwogen:
In de trailer bevindt zich achterin de laadruimte een verborgen guimte. In de wand aan de cabinezijde van de verborgen ruimte bevindt zich een rooster met een afsluitklep. Niet duidelijk is of het klepje aan de buitenkant open stond en vrij was van afdekkend folie tijdens de aanwezigheid van de personen in de verborgen ruimte.
Situatie A: Gesloten afsluitklep
Indien de afsluitklep gesloten is, is de ventilatie nihil. In die situatie volgt uit de modelberekeningen dat bij verblijf in de verborgen ruimte een levensbedreigende situatie wordt verwacht na circa 1 uur.
Situatie B: Stilstaande trailer, open afsluitklep
Door thermiek kan enige uitwisseling van lucht over het rooster plaatsvinden. Bij een temperatuurverschil tussen de verborgen ruimte en buiten van 20 graden Celcius wordt een uitwisseling van circa 0,5 dm3/s verwacht. Bij 0,5 dm3/s ontstaat na circa 1,5 uur een levensbedreigende situatie.
Situatie C: Rijdende trailer en open afsluitklep
Bij een rijdende trailer en open rooster is het niet duidelijk of en wanneer een levensbedreigende situatie ontstaat omdat de mate van de te verwachten ventilatie niet goed is in te schatten. (…)
Uit de berekeningen volgt dat het al dan niet bereiken van een levensbedreigende situatie voor situatie B en C sterk afhankelijk is van de mate van ventilatie. Indien de ventilatie 1 dm3/s zou zijn, wordt de levensbedreigende situatie niet bereikt.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat een levensbedreigende situatie voorzienbaar was.
Situatie A is niet aan de orde, nu de vreemdelingen meer dan 1 uur in de vrachtwagen hebben gezeten en vast staat dat er gedurende die periode geen levensbedreigende situatie is ontstaan.
Terecht heeft de officier van justitie betoogd dat moet worden uitgegaan van situatie B, nu de vrachtwagen tijdens de overtocht meer dan zes uur zou hebben stilgestaan. Uit het rapport blijkt echter niet duidelijk dat er gedurende die 6 uur een levensbedreigende situatie zou zijn ontstaan. Blijkens het rapport is het ontstaan van een dergelijke situatie immers afhankelijk van de ventilatie, terwijl er kennelijk ook in situatie B een ventilatie van 1 dm3/s denkbaar is (zie laatste alinea), in welk geval het niet in te schatten valt of een levensbedreigende situatie zou ontstaan.
De rechtbank kan derhalve niet, althans niet met de vereiste mate van zekerheid, vaststellen dat levensgevaar te duchten was, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.