ECLI:NL:RBROT:2020:6573

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
8301333 CV EXPL 20-394
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr.dr. P.G.J. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. W.W.H. de With, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van negen maanden, die was opgelopen tot een bedrag van € 7.875,-. De huurder, die in persoon procedeerde, had de huurverplichtingen niet nagekomen en had geen betalingen verricht ondanks toezeggingen. De kantonrechter oordeelde dat de hoogte van de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde, ook al woonden er minderjarige kinderen bij de huurder. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd toegewezen, maar de verzoeken om zelf de ontruiming uit te voeren met hulp van politie en justitie werden afgewezen. De kantonrechter wees de huurder ook in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8301333 CV EXPL 20-394
uitspraak: 23 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. W.W.H. de With,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 28 januari 2020, met producties;
de conclusie van antwoord en de aanvulling daarop van 5 maart 2020;
het tussenvonnis van 12 maart 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de conclusie van repliek, tevens inhoudende vermeerdering van eis;
de conclusie van dupliek.
In deze procedure heeft in verband met de coronamaatregelen geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben de gelegenheid gekregen hun standpunten nader schriftelijk toe te lichten.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] huurt met ingang van 27 juli 2012 van [eiser] de woning aan de [adres] te ’s-Gravendeel, laatstelijk tegen een huurprijs van € 875,- per maand. Partijen zijn overeengekomen dat de huur steeds bij vooruitbetaling moet worden voldaan.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert – na eisvermeerdering – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 7.875,-, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend tot en met 20 januari 2020 van € 36,72, alsmede de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsmede het ter vrije en algehele beschikking stellen onder overgave van de sleutels, met machtiging van eiser om zo nodig zelf die ontruiming te doen bewerkstelligen met behulp van justitie en politie, zulks op kosten van gedaagde;
III. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de huur over de periode vanaf 1 juni 2020, een gedeelte van een maand voor een hele maand gerekend, waarin [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde;
IV. veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten van € 562,50, de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis, en de nakosten.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] haar verplichting uit de huurovereenkomst niet nakomt, te weten betaling van de huurpenningen. De achterstand is opgelopen tot negen huurtermijnen van € 875,-, te weten € 7.875,-.
3.3
[gedaagde] heeft op de vordering gereageerd. Hierop wordt, voor zover van belang in deze procedure, in het navolgende ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is de verschuldigdheid van het door [eiser] gevorderde bedrag van € 7.875,-, bestaande uit negen maanden huurachterstand over de periode september 2019 tot en met mei 2020, niet in geschil. De vordering wordt voor dit deel dan ook toegewezen.
4.2
Als de huurder zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakomt, mag de verhuurder de overeenkomst in beginsel ontbinden. De verhuurder mag de huurovereenkomst echter niet ontbinden als de tekortkoming gelet op alle omstandigheden geen de ontbinding rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW).
4.3
Er wonen twee minderjarige kinderen bij [gedaagde] . Het belang van [gedaagde] bij behoud van haar woning is dan ook groot. [gedaagde] heeft echter in de periode vanaf september 2019 – ondanks verschillende toezeggingen daartoe – geen enkele betaling verricht. Dat [eiser] niet akkoord is gegaan met een betalingsregeling om de achterstand maandelijks met € 500,- in te lopen, doet er niet aan af dat [gedaagde] in elk geval aan haar lopende betalingsverplichting diende te voldoen, maar elke betaling is uitgebleven. De kantonrechter is daarom, ondanks het belang van [gedaagde] bij behoud van de woning, van oordeel dat de hoogte van de achterstand ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [gedaagde] inmiddels, zoals zij heeft bepleit, tot half juli 2020 in de woning heeft kunnen blijven wonen. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt dan ook toegewezen.
4.4
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal worden afgewezen. Op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder immers, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van de politie in te roepen.
4.5
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.6
[eiser] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Ter onderbouwing legt [eiser] een brief over van 18 november 2019, waarin de buitengerechtelijke kosten worden aangezegd voor het geval [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn de vordering betaalt. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord betwist dat zij deze veertiendagenbrief heeft ontvangen. [eiser] heeft daarop in zijn conclusie van repliek niet gereageerd. Nu aldus niet kan worden vastgesteld dat de veertiendagenbrief daadwerkelijk [gedaagde] heeft bereikt, wijst de kantonrechter de vordering voor dit deel af.
4.7
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel kan geven en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.911,72, vermeerderd met de wettelijke rente over het saldo dat vanaf 21 januari 2020 aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 875,- per maand, met ingang van de maand juni 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 104,26 aan dagvaardingskosten en € 540,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na uitspraak van het vonnis, en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, tevens begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr.dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645