ECLI:NL:RBROT:2020:6561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
10-195131-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en veroordeling voor mishandeling met gevangenisstraf en contactverbod

Op 8 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende aanknopingspunten boden voor de vaststelling dat de verdachte haar had gedwongen om in zijn woning te blijven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had gehandeld zoals in de tenlastelegging was beschreven.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan mishandeling, meermalen gepleegd. De aangeefster had verklaard dat de verdachte haar had geslagen en gebeten, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en gedetailleerd waren, en dat het letsel dat zij had opgelopen, steun bood voor haar verklaringen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 120 dagen, een contactverbod met de aangeefster voor de duur van twee jaar, en herroepte de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 180 dagen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 275,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden had overtreden, wat leidde tot de herroeping van deze invrijheidstelling voor een deel van de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-195131-19
VI-nummer: [nummer]
Datum uitspraak: 8 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaar, inhoudende een contact- en locatieverbod ten aanzien van aangeefster [naam aangeefster] ;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel;
  • gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten voor de duur van 365 dagen, in de zaak met VI-nummer [nummer] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feit 1 primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak (feit 1 subsidiair)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de verklaringen van de aangeefster blijkt dat zij zich gedwongen voelde om in de woning van de verdachte te blijven. De verdachte had de aangeefster eerder mishandeld waardoor zij zo bang was dat hij opnieuw boos zou worden en geweld zou gebruiken, dat zij zijn woning ook niet durfde te verlaten toen de verdachte naar zijn werk was. De verdachte had ook de telefoon van de aangeefster meegenomen waardoor zij geen contact op kon nemen met familie en vrienden. Zij had alleen een telefoon tot haar beschikking waarop zij gebeld kon worden. De verdachte heeft daardoor een situatie gecreëerd waardoor de aangeefster wederrechtelijk werd gedwongen in zijn woning te blijven.
4.2.2.
Beoordeling
Voor een veroordeling van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moet worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster wederrechtelijk heeft gedwongen om zijn woning niet te verlaten. Ook moet worden bewezen dat hij haar daartoe heeft gedwongen door geweld te gebruiken, daarmee te dreigen of door enige andere feitelijkheid.
De aangeefster heeft verklaard dat zij bij de verdachte in de auto is gestapt omdat zij bang was dat hij anders boos zou worden of geweld zou gebruiken. Zij heeft verder verklaard dat zij in de auto niet bang was voor de verdachte en pas bij hem thuis bang is geworden. Zij heeft tevens verklaard dat de verdachte eigenlijk heel het weekend aardig voor haar is geweest en dat zij geen ruzie hebben gehad.
De rechtbank oordeelt dat de verklaring van aangeefster en de overige inhoud van het dossier onvoldoende aanknopingspunten bieden om vast te stellen dat de verdachte zodanig heeft gehandeld dat sprake is geweest van dwang zoals omschreven in de tenlastelegging.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan ook vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering (feit 2)
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De verklaringen van de aangeefster zijn onvoldoende betrouwbaar en overig direct bewijs ontbreekt. Op de telefoon van de verdachte zijn zogenaamde
selfiesaangetroffen; foto’s die de verdachte heeft gemaakt van zichzelf waarop de aangeefster en haar letsel ook zichtbaar zijn. Die foto’s moeten worden gezien als contra-indicatie dat hij het delict heeft gepleegd. De verdachte is zich er op basis van een eerdere ervaring met de politie van bewust dat de (technische) recherche die foto’s later zou kunnen traceren en gelet daarop is onnaanemelijk dat hij foto’s zou maken waarmee hij zichzelf belast.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer. De aangeefster heeft tegenover de politie gedetailleerd en consistent verklaard over de mishandelingen. Die verklaringen vinden steun in het letsel – een blauw oog en een bijtwond op haar arm – dat in de bewezenverklaarde periode ook daadwerkelijk door meerdere anderen (haar moeder, zus en vriendin) is waargenomen.
Dat uit de verklaring van haar moeder volgt dat de aangeefster mogelijk wel eens over iets heeft gelogen, maakt naar het oordeel van de rechtbank haar verklaringen met betrekking tot de mishandelingen nog niet onbetrouwbaar. Het letsel op de arm van de aangeefster is door een forensisch arts onderzocht. Deze heeft geoordeeld dat dit goed kan passen bij de door aangeefster beschreven toedracht, te weten een bijtwond en bovendien dat zij dat letsel, gelet op de plaats waar het is aangetroffen, niet zelf kan hebben toegebracht.
Dat aangeefster over de oorzaak van het letsel tegenover haar moeder (getuige [naam getuige 1] ) en haar vriendin (getuige [naam getuige 2] ) aanvankelijk anders heeft verklaard, doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring bij de politie over het ontstaan van dit letsel ook niet af. Uit het dossier volgt dat zij dit heeft gedaan uit angst voor verdachte en om te voorkomen dat bekend zou worden dat deze haar had mishandeld. Dit vindt bevestiging in de verklaringen van de getuige [naam getuige 1] en [naam getuige 2] waaruit volgt dat zij de aanvankelijke verklaringen van aangeefster over haar blauwe plekken duidden als smoezen om de werkelijke oorzaak te verhullen.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in de op de telefoon van de verdachte aangetroffen foto’s geen contra-indicatie voor het begaan van de mishandelingen door de verdachte. Gelet op wat hiervoor is overwogen en op wat aangeefster heeft verteld over het maken van deze foto’s, ondersteunen die foto’s de verklaringen van de aangeefster.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Amstelveen, [naam slachtoffer ] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer ] meermalen- op het oog te slaan/stompen en
- op/tegen het lichaam te slaan/stompen en
-
eenmaalin de arm te bijten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
2.
mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is eind juni 2019 voorwaardelijke in vrijheid gesteld. Hij heeft vrijwel meteen daarna, in de maand juli, de voorwaarden overtreden en zijn vriendin twee keer mishandeld in zijn woning. Hij heeft haar in haar gezicht en op het oog geslagen en in haar arm gebeten. Daardoor heeft zij letsel opgelopen. De huidbeschadiging als gevolg van de beet laat mogelijk een litteken achter.
Dit soort (huiselijk) geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, de ervaring leert dat slachtoffers daarvan ook geestelijk nog geruime tijd hinder en klachten kunnen ondervinden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar niet in de afgelopen vijf jaar.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 mei 2020. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte is geplaatst en onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC). Echter
weigerde de verdachte mee te werken aan dit onderzoek waardoor er geen zicht is op zijn
psychische gesteldheid. Omdat er geen diagnostiek is, kan de reclassering niet adviseren over een passende interventie om het risico op recidive te verlagen. Er zit daarom niets anders op dan te adviseren een onvoorwaardelijke straf op te leggen. De verdachte zal in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling nog langdurig onder toezicht blijven. Het is vanuit dat oogpunt ook niet noodzakelijk om bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport en op het door de reclassering genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum van 29 april 2020.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten vindt de rechtbank enkel het opleggen van een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Gelet op het feit dat de verdachte reeds zo kort na zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling is gerecidiveerd, bestaat naar het oordeel van de rechtbank een ernstig gevaar voor recidive.
Ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer ] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer ] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is [1] .
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 775,- aan immateriële schade waarbij € 500,- ziet op het onder 1 ten laste gelegde feit en € 275,- op het onder 2 ten laste gelegde.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat ziet op het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan de verdachte voor dat feit geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden. De vordering kan voor wat betreft dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 275,- , zodat dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 275,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij arrest van 17 juni 2014 van het gerechtshof Amsterdam is de verdachte veroordeeld
– voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 13 jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 16 juni 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 25 juni 2019 en bedraagt 1607 dagen.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 365 dagen toe te wijzen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.
9.4.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. De rechtbank overweegt dat de consequenties van het niet naleven van de aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden voorwaarden dan ook geheel voor rekening en risico van de veroordeelde komen. Wel houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen in die zin dat wordt gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een deel, groot 180 dagen, moet worden ondergaan.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, berust de beslissing op de artikelen 38v, 38w, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. gedurende twee jaar na heden op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer ] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] );
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 275,- (zegge: tweehonderd vijfenzeventig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 275,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderd vijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
5 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst deels toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 180 dagen, moet worden ondergaan;
heft op de voorlopige hechtenis;
heft op de tenuitvoerlegging van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf en de herroepen voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en A.M.T.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1..primair

hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Rotterdam en/of Amstelveen, in ieder geval in Nederland opzettelijk [naam slachtoffer ]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [naam slachtoffer ]
- mee te nemen in zijn, verdachtes, auto naar Amstelveen en/of
- in zijn, verdachtes, woning achter te laten tijdens de nachtelijke uren terwijl zij niet de beschikking had over haar telefoon en/of
- te kennen te geven dat zij de woning van verdachte niet mocht verlaten;

1..subsidiair

hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2019 t/m 12 augustus 2019 te Rotterdam en/of Amstelveen in ieder geval in Nederland [naam slachtoffer ] door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam slachtoffer ] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen of te dulden, te weten door die [naam slachtoffer ] te zeggen dat hij haar iets zou aandoen en/of de telefoon van die [naam slachtoffer ] af te nemen en/of deze te beletten dat deze haar telefoon kon gebruiken en/of (aldus) een dermate bedreigende en/of intimiderende situatie voor die [naam slachtoffer ] te creëren, waar door die [naam slachtoffer ] wederrechtelijk werd gedwongen de woning van de verdachte niet te verlaten;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Rotterdam en/of Amstelveen, althans in Nederland [naam slachtoffer ] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer ] meermalen, althans eenmaal
- op het oog, althans in/op/tegen het gezicht te slaan/stompen en/of
- aan de/het ha(a)r(en) te trekken en/of
- bij de arm vast te pakken en/of
- met zijn, verdachtes arm, om de keel vast te pakken en/of te klemmen en/of de keel dicht te drukken en/of dicht gedrukt te houden en/of
- op/tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- in de arm te bijten.

Voetnoten

1.Van deze dadelijk uitvoerbare maatregel is ook een afzonderlijk bevel opgemaakt.