ECLI:NL:RBROT:2020:6546

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
C/10/576302 / HA ZA 19-566 2e
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke vordering tot betaling van schuld aan nalatenschap met bewijsopdracht en eiswijziging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijke vordering van de eiseres, in haar hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster]. De eiseres vordert dat de gedaagde partij, die een schuld van € 100.000,- aan de nalatenschap heeft, deze schuld betaalt. De rechtbank heeft eerder een bewijsopdracht gegeven aan de eiseres om aan te tonen dat de gedaagde ook nog een bedrag van € 22.928,- van de erflaatster heeft geleend. De eiseres heeft haar eis gewijzigd en vordert nu een totaalbedrag van € 122.928,-, vermeerderd met contractuele rente. De gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, omdat deze in strijd zou zijn met de goede procesorde. De rechtbank oordeelt dat de eisvermindering van de eiseres is toegestaan, maar dat de gevorderde contractuele rente een vermeerdering van eis inhoudt, wat in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, waardoor de gedaagde schuldig blijft aan de nalatenschap voor het bedrag van € 100.000,-. De rechtbank heeft de eiseres in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verrekenings- en opschortingsverweer van de gedaagde, en houdt verdere beslissingen aan tot de rolzitting op 19 augustus 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/576302 / HA ZA 19-566
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van
[eiseres] , in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. Bakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
 het vonnis van 29 januari 2020;
 de conclusie wijziging eis tevens akte uitlating aan de zijde van [eiseres] ;
 de antwoordconclusie wijziging eis tevens antwoordakte uitlating aan de zijde van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Verwezen wordt naar hetgeen in het tussenvonnis van 29 januari 2020 is overwogen. Alles wat daarin is overwogen en beslist wordt hier als overgenomen beschouwd.
2.2.
In het tussenvonnis van 29 januari 2020 is met betrekking tot de schuld van [gedaagde] aan de nalatenschap van erflaatster overwogen dat gelet op de erkenning van [gedaagde] vaststaat dat hij € 100.000,- van erflaatster heeft geleend, dat deze leningen niet zijn verjaard en dat [gedaagde] hierdoor € 100.000,- moet betalen aan de nalatenschap van erflaatster. [eiseres] is in de gelegenheid gesteld om haar stelling te bewijzen dat [gedaagde] daarnaast nog een bedrag van € 52.928,- van erflaatster heeft geleend.
eiswijziging
2.3.
In haar akte (conclusie wijziging eis tevens akte uitlating) heeft [eiseres] haar eis als volgt gewijzigd:
Voor recht te verklaren dat [gedaagde] een schuld heeft aan de nalatenschap van € 122.928,-, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente van 6% ten bedrage van € 94.101,18, althans te veroordelen tot betaling van deze bedragen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis.
2.4.
Aan deze eiswijziging heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat er een dubbeltelling zit in de optelling van de schulden van erflaatster, waardoor [eiseres] haar eis met € 30.000,- verminderd. Daarnaast heeft [eiseres] gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de met erflaatster overeengekomen 6% rente per jaar te betalen over de bedragen van € 50,000,- en € 30,000,-. De rente komt uit op in totaal € 94.101,18.
2.5.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, voor zover deze een vermeerdering van eis inhoudt, wegens strijd met de goede procesorde. [gedaagde] heeft aan zijn bezwaar ten grondslag gelegd dat de eiswijziging tevens een vermeerdering van eis in de vorm van een vordering tot betaling van contractuele rente over een tweetal bedragen bevat. Dit wordt in de akte door [eiseres] niet, althans niet duidelijk aangegeven. Dit is in strijd met de proceshouding die [eiseres] in deze procedure heeft ingenomen. In de dagvaarding heeft [eiseres] volgens [gedaagde] expliciet aangegeven dat zij de contractuele rente juist niet vordert, zodat het in strijd met de goede procesorde is om dat nu wel te doen.
2.6.
De rechtbank is oordeel dat de eiswijziging van [eiseres] voor wat betreft de hoogte van het te vorderen bedrag een vermindering van eis is. Gelet op het bepaalde in artikel 129 Rv heeft [eiseres] hiertoe de bevoegdheid. Deze eisvermindering wordt dus toegestaan.
2.7.
Het bezwaar van [gedaagde] tegen de bij eiswijziging gevorderde contractuele rente is gegrond. De gevorderde contractuele rente is gelet op de hoogte hiervan een vermeerdering van eis, want [eiseres] heeft in haar dagvaarding deze rente niet gevorderd. Deze eisvermeerdering is in dit geval in strijd met de goede procesorde. [eiseres] heeft namelijk aanvankelijk – zonder haar rechten hierop prijs te geven – geen rente gevorderd. Gelet hierop had van [eiseres] verwacht mogen worden dat zij in haar akte zou toelichten waarom zij de rente na het tussenvonnis wel van [gedaagde] heeft gevorderd. Deze toelichting heeft [eiseres] echter niet gegeven. Evenmin wordt in de akte duidelijk aangekondigd dat [eiseres] op de dagvaarding wenst terug te komen. Dit blijkt slechts uit de gewijzigde eis onder aan de akte, maar uit het lichaam van de akte blijkt niet duidelijk dat [eiseres] haar eis wat betreft de contractuele rente wil vermeerderen. Hierdoor is het voor de andere partij onvoldoende duidelijk dat sprake is van een vermeerdering van eis. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op wat hiervoor is overwogen in strijd is met de goede procesorde om deze eisvermeerdering toe te staan.
bewijsopdracht
2.8.
Gelet op de eisvermindering, die wel wordt toegestaan, zal nog moeten worden beoordeeld of [eiseres] is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [gedaagde] een bedrag van € 22.928,- van erflaatster heeft geleend.
2.9.
[eiseres] heeft in dit kader gewezen op een boekje dat erflaatster gebruikte om al haar inkomsten en uitgaven in op te schrijven. [eiseres] heeft foto’s overgelegd van de voorkant van het boekje en van een aantal pagina’s uit het boekje. Volgens [eiseres] heeft erflaatster de bedragen in het boekje opgenomen die [gedaagde] van haar geleend heeft. Tevens heeft [eiseres] gewezen op de leningen die ook in het boekje staan en die door [gedaagde] zijn erkend.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met de door haar overgelegde foto’s van pagina’s die uit een boekje van erflaatster zouden komen onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] € 22.928,- van erflaatster geleend heeft. Het is onduidelijk of deze stukken daadwerkelijk van erflaatster afkomstig zijn en daarnaast heeft [eiseres] niet toegelicht uit welke pagina’s/foto’s blijkt dat erflaatster in totaal € 22.928,- aan [gedaagde] heeft gegeven en dat dit geldleningen betreffen. De enkele verwijzing naar deze foto’s is onvoldoende bewijs van het bestaan van de geldleningen. Dat de door [gedaagde] erkende geldleningen ook zijn opgenomen in het boekje maakt het voorgaande niet anders. Ook als het boekje daadwerkelijk van erflaatster is geweest en hieruit zou blijken dat [gedaagde] € 22.982,- van erflaatster heeft ontvangen, dan blijkt uit het enkele feit dat de bedragen in het boekje zijn opgenomen onvoldoende dat dit geldleningen waren. De nadere onderbouwing hiervan ontbreekt.
2.11.
De conclusie is dat [eiseres] niet in de bewijsopdracht is geslaagd. Dit betekent dat voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde] € 100.000,- schuldig is aan de nalatenschap van erflaatster.
Verrekening, dan wel opschorting.
2.12.
[eiseres] heeft tevens gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van zijn schuld aan de nalatenschap van erflaatster. Deze schuld bedraagt gelet op het voorgaande € 100.000,-. [gedaagde] heeft echter een beroep gedaan op verrekening, dan wel opschorting, van het bedrag dat hij aan de nalatenschap moet betalen met het aan hem toekomende aandeel in de nalatenschap. Nu – gelet op de stukken die [eiseres] heeft overgelegd – vaststaat dat de gehele vordering van de nalatenschap van erflaatster op [gedaagde] lager is dan zijn erfdeel, kan de rechtbank over het verrekenings- en opschortingsverweer een oordeel geven. [eiseres] is weliswaar in de gelegenheid gesteld om op dit verrekenings- en opschortingsverweer te reageren (zie r.o. 5.14 van het tussenvonnis), maar omdat zij eerst tot bewijslevering is overgegaan, zal de rechtbank [eiseres] daartoe alsnog in de gelegenheid stellen. De zaak zal daarvoor worden verwezen naar de rol van woensdag 19 augustus 2020.
2.13.
In afwachting hiervan houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.

3..De beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat [gedaagde] een schuld heeft aan de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster] ten bedrage van € 100.000,-;
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad;
stelt [eiseres] in de gelegenheid om op de rolzitting van
woensdag 19 augustus 2020bij akte schriftelijk te reageren op het verrekenings- en opschortingsverweer van [gedaagde] zoals bepaald is in rechtsoverweging 2.12.;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 15 juli 2020.
3120