ECLI:NL:RBROT:2020:6544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
8441596 \ VZ VERZ 20-6983
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vorderingen van werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerster]. De werknemer was op 7 augustus 2017 in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, welke later is omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst op 13 februari 2020 op staande voet beëindigd, omdat de werknemer zich niet aan afspraken hield en een gevaarlijke situatie creëerde door te proberen zijn leidinggevende met een leaseauto te overrijden. De werknemer heeft het ontslag op staande voet betwist en verzocht om diverse vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De vorderingen van de werknemer tot betaling van vergoedingen zijn afgewezen, maar de kantonrechter heeft de werkgever wel veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en openstaande vakantieuren, evenals buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8441596 \ VZ VERZ 20-6983
uitspraak: 14 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.D. Ramnath van FNV Bondgenoten,
tegen
[verweerster]
,
gevestigd te [vestigingsplaats verweerster] , kantoorhoudende te [plaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. D.R.D. van Lenningh.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ [verweerster] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 10 april 2020, met producties;
  • het verweerschrift, ingekomen op 7 mei 2020, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[verzoeker] (geboren op [geboortedatum] ) is op 7 augustus 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van ‘bedrijfsbureau medewerker’ voor 5 dagen per week. Per 7 augustus 2018 is het dienstverband omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Het bruto overeengekomen salaris bedroeg laatstelijk € 3.600,- per vier weken.
2.2.
Voor woon/werkverkeer en privégebruik heeft [verweerster] een auto ter beschikking gesteld aan [verzoeker] (hierna: de leaseauto).
2.3.
De heer [naam bedrijfsleider] (hierna: [naam bedrijfsleider] ) is bedrijfsleider bij [verweerster] en de leidinggevende van [verzoeker] .
2.4.
Sinds februari 2019 is [verzoeker] op verschillende wijzen door [verweerster] aangesproken op onder andere zijn werktijden en functioneren.
2.5.
Bij brief van 21 januari 2020 heeft [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd per 28 februari 2020. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Je komt nog steeds niet op tijd. Het is elke dag variërend van een paar minuten tot 15 of meer minuten over 7. Hiermee heb je mij duidelijk gemaakt dat je je niets aantrekt van onze afspraken. Een eventuele gegronde reden dat je niet om 07:00 uur zou kunnen beginnen heb je me ook niet kenbaar gemaakt tot op heden.
Ik kan dus geen andere conclusie trekken dan dat je niet langer prijs stelt op een arbeidsrelatie met [verweerster] .
Het zijn niet enkel de werktijden, maar ook wat punctualiteit, dossierkennis, zorgvuldigheid en dergelijk betreft zien wij geen echte verbetering.
Bij deze zeg ik je ontslag aan per 28 februari 2020.
Om je tegemoet te komen doe ik je bijgevoegd een vaststellingsovereenkomst toekomen, zodat je je wel kan aanmelden voor een WW-uitkering.
(…)”
2.6.
Partijen zijn met elkaar in overleg getreden over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het opstellen van een vaststellingsovereenkomst. Op 10 februari 2020 heeft [verweerster] een voorstel aan [verzoeker] gedaan onder de voorwaarde dat [verzoeker] uiterlijk op 12 februari 2020 moest meedelen of hij hiermee akkoord was. Als hij negatief zou reageren, dan heeft [verweerster] [verzoeker] verzocht om de leaseauto in te leveren.
2.7.
Op 13 februari 2020 hebben [verzoeker] en [naam bedrijfsleider] op het kantoor van [verweerster] met elkaar gesproken over de vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn er niet samen uitgekomen. [naam bedrijfsleider] wilde vervolgens dat [verzoeker] meteen de leaseauto zou inleveren. [verzoeker] heeft dit geweigerd en is na een woordenwisseling weggegaan.
2.8.
Op 13 februari 2020 om 12:02 uur heeft [verzoeker] per e-mailbericht het volgende aan [naam bedrijfsleider] geschreven:
“(…)
Helaas is het gesprek vandaag niet verlopen zoals ik had verwacht en zijn wij niet tot een akkoord gekomen. Ik betreur hoe u heeft gehandeld. U blokkeerde de uitgang van uw kantoor waardoor ik het pand niet kon verlaten. Hierbij gaf u mij een duw en heb ik u vervolgens meerdere malen gemaand om niet fysiek te worden.
Toen ik toch uw kantoor ben uitgekomen bent u achter mij aan gegaan tot op de parkeerplaats en blokkeerde u mij de weg, zodat ik het terrein niet kon verlaten.
De afspraak was dat ik de bedrijfswagen tot einde contractdatum (28 februari 2020) in mijn bezit mocht hebben. U heeft in uw laatste schrijven aangegeven dat de voorwaarden vervallen bij niet akkoord en ik mijn auto moet inleveren. Na raadplegen bij de bond is gebleken dat ik recht heb op behoud van de bedrijfsauto tot einde contractdatum.
Tevens wil ik hierbij aangeven dat ik verdere afhandeling uit handen geef en de FNV bond het verder zal afhandelen.
(…)”
2.9.
Bij brief van 13 februari 2020 heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Je kwam vanmorgen volgens afspraak naar kantoor. Je gaf aan gebruik te maken van ons
aanbod voor een vaststellingsovereenkomst met een beëindigingsvergoeding van
€ 7.200,00 in plaats van € 3.600,00 bruto en een einde dienstverband op 28-2-2020.
Je wilde de overeenkomst echter maar onder één voorwaarde tekenen, namelijk als
wij een werkgeversverklaring voor je wilde invullen en ondertekenen en geen vermelding maken van het feit dat de arbeidsovereenkomst op 28 februari 2020 wordt beëindigd.
Dit is fraude, daar kunnen wij niet aan meewerken. Dit hebben wij ook aan je medegedeeld.
Het gesprek verliep verder onaangenaam waarbij jij zelfs bedreigend handtastelijk werd naar mij. Volstrekt ten onrechte schrijf en suggereer je in je mail van vanmiddag dat ik jou fysiek zou hebben bedreigd. Je gaf mij een duw en ik heb mij slechts verweerd door een duw terug te geven.
Ik heb je voorts vanochtend gesommeerd om je autosleutels in te leveren. Dit onder verwijzing naar ons schrijven van 10 februari jl. Je hebt dit geweigerd en bent daarop weggelopen naar je auto. Dit achten wij evenzeer onacceptabel, nu je daarmede een instructie van je werkgever negeert.
Ik ben je toen achterna gegaan naar de parkeerplaats en achter de auto gaan staan teneinde je het wegrijden te verhinderen. Voordat je instapte heb ik je duidelijk kenbaar gemaakt dat ik achter je auto ging staan. In plaats van niet in te stappen en mij de sleutels te overhandigen ben je echter wél ingestapt en weggereden!! Ik kon door schielijk weg te springen ternauwernood voorkomen dat jij mij daarbij zou overrijden.
Ook dit gedrag is onacceptabel.
Daarmee ben je ver over de grens gegaan en wij zullen dan ook aangifte doen bij de politie van ontvreemding van de auto en van je poging mij aan te rijden.
Ontslag op staande voet
Wij nemen jouw gedragingen (wangedrag) zeer hoog op. Je wordt daarom hierbij per direct op staande voet ontslagen. Met dit schrijven bevestigen wij jouw ontslag op staande voet ook schriftelijk.
De reden(en) voor het ontslag op staande voet houdt/houden verband met jouw ernstig verwijtbare gedraging(en), bestaande uit het navolgende:
• Je hebt als voorwaarde voor medewerking aan beëindiging van je arbeidsovereenkomst
verbonden dat wij fraude zouden plegen;
• Je hebt je niet gehouden aan instructies;
• Je hebt (redelijke) aanwijzingen en instructies van je leidinggevende genegeerd;
• Je hebt met de bedrijfsauto getracht je leidinggevende te overrijden die zich slechts
ternauwernood in veiligheid kon brengen;
• Je hebt de veiligheid van mensen en materiaal/ materieel in gevaar gebracht;
• Je hebt voorschriften hiervoor (ter voorkoming hiervan) niet in acht genomen;
• Je gedrag staat niet op zichzelf daar je al eerder bent aangesproken op het niet houden aan
afspraken, instructies en voorschriften en je desondanks hebt gehandeld als beschreven.
Je gedragingen leveren op zichzelf genomen. doch in ieder geval in onderling verband, een
(dringende) reden op voor een ontslag op staande voet. Van ons kan daarom niet langer worden gevergd het dienstverband met je te laten voortduren. Om deze reden ontslaan wij je met onmiddellijke ingang, per heden 13 februari 2020, op staande voet.
(…)
Schade
Op grond van het voorgaande stellen wij je aansprakelijk voor vergoeding van onze schade. Wij
maken aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding als genoemd in het BW. Die (gefixeerde)
schade is gelijk aan het loon over de opzegtermijn die normaliter in acht had moeten worden genomen bij een regelmatige opzegging. Dit laat onverlet dat wij ons uitdrukkelijk het recht voorbehouden om volledige schadevergoeding van je te vorderen.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
[verzoeker] heeft verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen tot betaling binnen vijf dagen na de beschikking aan [verzoeker] van:
een billijke vergoeding van € 35.000,- bruto, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto;
de transitievergoeding van € 3.533,07 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto;
een gefixeerde schadevergoeding ex 7:672 lid 11 BW van € 6.415,20 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
het achterstallige loon over de periode 27 januari tot en met 13 februari 2020 van € 2.721,60 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
de 121,11 openstaande vakantieuren, te weten een bedrag van € 2.724,98 bruto;
het vakantiegeld van € 2.324,40 bruto;
het loonbedrag van € 250,- netto inzake het in strijd met de artikelen 7:631 BW en/of artikel 7:632BW en/of artikel 7:661 BW verrekenen met het loon;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de onder D, E, F en G gevorderde bedragen;
I. een bedrag van € 397,16 (exclusief BTW) over het gevorderde bedrag onder D ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
een bedrag van € 397,50 (exclusief BTW) over het gevorderde bedrag onder E ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
een bedrag van € 348,66 (exclusief BTW) over het gevorderde bedrag onder F ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
een bedrag van € 40,- (exclusief BTW) over het gevorderde bedrag onder G ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
Alsmede [verweerster] te veroordelen tot verstrekking binnen vijf dagen na de in deze te wijzen beschikking aan [verzoeker] van:
de eindafrekening, onder een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of deel daarvan dat zij in gebreke is/blijft na betekening van de in deze te wijzen beschikking;
Alsook [verweerster] te veroordelen tot betaling binnen vijf dagen na de in deze te wijzen beschikking aan [verzoeker] van:
de kosten van het geding, nakosten, het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] en het griffierecht daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
3.2.
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat er geen sprake is van een dringende reden. Hij heeft daarom aanspraak gemaakt op diverse vergoedingen.
3.3.
[verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen en het verzoek moet worden afgewezen.

4. De beoordeling

4.1.
[verweerster] heeft [verzoeker] op 13 februari 2020 op staande voet ontslagen. [verzoeker] heeft in dit ontslag berust, maar heeft wel aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Voor de vaststelling of [verzoeker] recht heeft op deze vergoedingen zal beoordeeld moeten worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
4.2.
Bij de beoordeling hiervan wordt het volgende voorop gesteld. Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Op [verweerster] als werkgever rust de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de dringendheid van de ontslagreden.
4.3.
[verweerster] heeft de volgende dringende redenen aan het ontslag ten grondslag gelegd die volgens haar zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang gezien voldoende zijn voor het ontslag op staande voet:
[verzoeker] heeft als voorwaarde voor medewerking aan de beëindiging van het dienstverband verbonden dat [verweerster] fraude zou plegen;
[verzoeker] heeft zich niet gehouden aan redelijke aanwijzingen en instructies;
[verzoeker] heeft getracht om met zijn bedrijfsauto zijn leidinggevende te overrijden wat is voorkomen doordat zijn leidinggevende zichzelf in veiligheid kon brengen;
[verzoeker] heeft de veiligheid van mensen en materieel in gevaar gebracht;
Het gedrag van [verzoeker] staat niet op zichzelf daar [verzoeker] eerder is aangesproken op het niet houden aan afspraken, instructies en voorschriften.
4.4.
De eerste vier dringende redenen zien op wat er op 13 februari 2020 gebeurd is. [verweerster] heeft in dit kader toegelicht dat [verzoeker] haar heeft aangezet tot het plegen van fraude door te vragen een werkgeversverklaring te tekenen waarin was opgenomen dat er géén voornemen was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Toen [verweerster] hieraan niet mee wilde werken, wilde [verzoeker] volgens [verweerster] niet meer onderhandelen over de vaststellingsovereenkomst. [verweerster] heeft [verzoeker] toen verzocht om de leaseauto in te leveren, maar aan deze instructie werkte [verzoeker] niet. Volgens [verweerster] heeft [verzoeker] daarna een gevaarlijke situatie gecreëerd door zijn poging om zijn leidinggevende aan te rijden met de leaseauto. De vijfde dringende reden heeft er volgens [verweerster] mee te maken dat voorafgaand aan 13 februari 2020 [verzoeker] meerdere keren is aangesproken op zijn werktijden en functioneren en afspraken met hem zijn gemaakt, maar hij deze niet is nagekomen. Volgens [verweerster] kan gelet op het voorgaande van haar redelijkerwijs niet verwacht worden dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] laat voortduren.
4.5.
De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in zijn stelling dat [verweerster] nieuwe dringende redenen heeft aangevoerd onder punten 40 t/m 43 van het verweerschrift. Dit betreft een toelichting op de door [verweerster] in haar brief van 13 februari 2020 gegeven dringende redenen. Het is toegestaan om eerder gegeven dringende redenen later nader te onderbouwen, zolang er maar geen sprake is van nieuwe dringende redenen. De kantonrechter is van oordeel dat daar geen sprake van is.
4.6.
De kantonrechter overweegt met betrekking tot de vraag of [verweerster] voldoende heeft onderbouwd dat er dringende redenen waren om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen als volgt.
4.7.
[verzoeker] heeft betwist dat hij [verweerster] heeft aangezet tot het plegen van fraude. [verzoeker] heeft echter niet betwist dat hij [verweerster] heeft gevraagd om een werkgeversverklaring te ondertekenen waarin stond dat er geen voornemens waren om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Ook al is het zo dat [verweerster] hieraan vanwege de fase van onderhandeling niet hoefde mee te werken, [verzoeker] heeft [verweerster] hiermee wel gevraagd om ter zake onjuiste informatie te verstrekken in de werkgeversverklaring - aan welke verklaring in het rechtsverkeer veel waarde wordt gehecht -, hetgeen bij uitvoering daarvan als frauduleus kan worden gekenmerkt. Er was immers wel een voornemen van [verweerster] om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
4.8.
Over wat er daarna precies tussen [verzoeker] en zijn leidinggevende heeft plaatsgevonden hebben partijen tegenstrijdig verklaard, zodat niet vaststaat dat [verzoeker] zijn leidinggevende heeft geduwd. Vaststaat echter wel dat [naam bedrijfsleider] aan [verzoeker] heeft gevraagd om de sleutel van de leaseauto in te leveren toen [verzoeker] de vaststellingsovereenkomst niet wilde tekenen en dat [verzoeker] dit heeft geweigerd. Hiermee heeft [verzoeker] een instructie van [verweerster] genegeerd. Gelet op het feit dat [verzoeker] nog in dienst was van [verweerster] , is het de vraag of deze instructie redelijk was. Deze dringende reden alleen is derhalve onvoldoende om het ontslag op staande voet te kunnen dragen. Er heeft echter daarna nog meer plaatsgevonden tussen partijen.
4.9.
Volgens [verweerster] heeft [verzoeker] vervolgens getracht om [naam bedrijfsleider] te overrijden met de leaseauto. [verzoeker] heeft dit betwist, want volgens hem heeft [naam bedrijfsleider] hem belet om weg te rijden door achter zijn auto te gaan staan en is [naam bedrijfsleider] weg gestapt toen [verzoeker] hem wenkte om opzij te gaan en als waarschuwing een paar keer gas gaf. [verzoeker] heeft aldus erkend dat hij met zijn auto achteruit is gereden toen [naam bedrijfsleider] achter zijn auto stond. De kantonrechter is van oordeel dat dit ook voldoende blijkt uit de door [verweerster] overgelegde camerabeelden. [verzoeker] is terwijl en in de wetenschap dat [naam bedrijfsleider] achter zijn auto stond, een aantal keer een klein stukje naar achteren gereden en vervolgens met een zekere snelheid achteruit gereden waardoor [naam bedrijfsleider] weg moest springen. Uit de camerabeelden blijkt niet dat [naam bedrijfsleider] is weg gestapt toen [verzoeker] hem wenkte om opzij te gaan. Uit de beelden volgt dat [naam bedrijfsleider] moest wegspringen, omdat [verzoeker] achteruit bleef rijden. Uit de feitelijke gedragingen van [verzoeker] zoals die te zien zijn op de beelden is derhalve voldoende aannemelijk dat [verzoeker] met de door hem bestuurde auto zijn leidinggevende heeft getracht te overrijden/aan te rijden, althans het risico daarop heeft genomen met alle gevolgen van dien, welk risico zich niet heeft voltrokken door eigen nalaten/handelen, maar door handelen van [naam bedrijfsleider] . In ieder geval heeft [verzoeker] zodoende diens veiligheid in gevaar gebracht. Afgevraagd kan worden of van [naam bedrijfsleider] niet achter de auto had moeten gaan staan, maar [verzoeker] heeft er uiteindelijk voor gekozen om met de auto achteruit in zijn richting te rijden.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet wat hiervoor onder 4.7 en 4.9 is overwogen, in samenhang bezien, het van [verweerster] redelijkerwijs niet gevergd kon worden om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Wat aldus op 13 februari 2020 door [verzoeker] gedaan is, is dusdanig ernstig dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang door [verweerster] mocht worden beëindigd. Hierdoor kan in het midden worden gelaten of voorafgaand aan 13 februari 2020 ook al sprake was van het niet houden aan afspraken, instructie en voorschriften door [verzoeker] .
4.11.
De omstandigheid dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden maakt het voorgaande niet anders, nu dit voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet niet strikt noodzakelijk is. Daar komt bij dat kort voor het ontslag op staande voet een gesprek met [verzoeker] heeft plaatsgevonden en partijen al langer met elkaar in gesprek waren over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Door wat er op 13 februari 2020, hiervoor in r.o. 4.7 en 4.9 weergegeven, plaatsvond had niet van [verweerster] verwacht mogen worden dat zij [verzoeker] opnieuw zou horen.
4.12.
Ook is onvoldoende komen vast te staan dat [verweerster] sinds april 2019 al erop uit was om de arbeidsovereenkomst te verstoren en dat het ontslag op staande voet een vergeldingsactie is voor het niet meer willen meewerken aan de vaststellingsovereenkomst, zodat dit aan het voorgaande niet afdoet.
4.13.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval hiermee ook vaststaat dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] . Dit betekent dat de onder A., B. en C. verzochte billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding worden afgewezen.
4.14.
[verzoeker] heeft daarnaast aanspraak gemaakt op zijn loon over de periode van
27 januari 2020 – 13 februari 2020, het vakantiegeld, de uitkering van de niet opgenomen vakantieuren, de wettelijke verhoging en wettelijke rente.
Loon, vakantiegeld en niet-opgenomen vakantieuren
4.15.
[verweerster] heeft erkend dat zij het loon, vakantiegeld en niet opgenomen vakantieuren niet heeft uitbetaald aan [verzoeker] . Zij heeft echter een beroep gedaan op artikel 7:677 lid 2 BW. Dit artikel houdt in dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederepartij een vergoeding verschuldigd is, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik maakt. Ook wel de gefixeerde schadevergoeding genoemd. De gefixeerde schadevergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren te duren. Volgens [verweerster] is de gefixeerde schadevergoeding verrekend met het loon
over 27 januari t/m 13 februari 2020, het vakantiegeld en het openstaande vakantiesaldo.
4.16.
De kantenrechter is het met [verzoeker] eens dat op 13 april 2020 de vervaltermijn voor indiening van een (tegen)verzoek ex artikel 7:677 BW is verstreken. Het verweerschrift van [verweerster] is ingekomen op 7 mei 2020, dus na de vervaltermijn, zodat recht van [verweerster] om aanspraak te maken op een gefixeerde schadevergoeding is komen te vervallen. [verweerster] heeft dus ten onrechte een beroep op verrekening gedaan. Omdat [verweerster] verder geen verweer heeft gevoerd tegen de door [verzoeker] gevorderde bedragen, betekent dit dat de vorderingen onder D., E. en F. worden toegewezen, met de bepaling dat [verweerster] deze bedragen binnen een termijn van 14 dagen na deze beschikking aan [verzoeker] moet betalen. [verweerster] dient [verzoeker] van deze vergoedingen ook een deugdelijke bruto/nette specificatie te verstrekken.
€ 250,- eigen risico
4.17.
Onder G. heeft [verzoeker] gevorderd dat [verweerster] wordt veroordeeld om € 250,- aan haar te betalen dat ten onrechte op haar loon is ingehouden in verband met eigen risico bij schade. [verweerster] heeft geen verweer gevoerd hiertegen, zodat het verzoek onder G. wordt toegewezen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.18.
De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente over het achterstallige salaris komen wegens de te late betaling van het salaris op grond van de wet ook voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
[verzoeker] heeft tevens aanspraak gemaakt op de buitengerechtelijke incassokosten voor de vorderingen onder D., E., F. en G. op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW en het Besluit buitengerechtelijke incassokosten. [verzoeker] is van mening dat de kosten redelijk zijn, nu in een vroeg stadium sprake is geweest van reële incassowerkzaamheden, bestaande uit het houden van besprekingen tussen [verzoeker] en zijn gemachtigde, het voeren van correspondentie van de gemachtigde met de wederpartij, het bestuderen van stukken en het inwinnen van informatie bij het handelsregister.
4.20.
[verzoeker] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat namens hem buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht om buiten rechte tot een oplossing te komen. Om echter ongewenste cumulatie te voorkomen, dient voor de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten te worden uitgegaan van het totale bedrag dat [verzoeker] nog van [verweerster] moest ontvangen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden toegewezen conform de staffel op basis van het bedrag van € 8.020,98. Dit betekent dat [verzoeker] recht heeft op een bedrag van € 776,05 aan buitengerechtelijke incassokosten en [verweerster] zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [verzoeker] te betalen. Omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten al daadwerkelijk door [verzoeker] zijn betaald, wordt de gevorderde wettelijke rente hierover afgewezen.
Eindafrekening
4.21.
Na het einde van zijn dienstverband heeft [verzoeker] recht op een eindafrekening. Omdat deze nog niet is verstrekt door [verweerster] zal zij worden veroordeeld om deze aan [verzoeker] te verstrekken. De kantonrechter acht een termijn van 14 dagen na deze beschikking daarvoor redelijk. De verzochte dwangsom zal hieronder in aangepaste vorm worden toegewezen.
Proceskosten
4.22.
Gelet op de aard van deze procedure en omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [verweerster] om binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] te betalen:
  • € 2.721,60 bruto aan het achterstallig loon over de periode 27 januari tot en met 13 februari 2020, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
  • € 2.724,98 bruto aan openstaande vakantieuren (121,11 uren in totaal), te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
  • € 2.324,40 bruto aan vakantiegeld, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie,
  • € 250,- netto aan ten onrechte verrekende schade, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 776,05 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [verweerster] om binnen 14 dagen na deze beschikking aan [verzoeker] een eindafrekening te verstrekken waarin de hiervoor genoemde bedragen zijn opgenomen, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag, met een maximum van € 500,-, als [verweerster] hiermee in gebreke blijft;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688